Tekstweergave van KKO7536-439-100
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
DE
MOORD
OP
GERRIT
DE
BIE.
ir.
DE
GETUIGEN
SPREKEN
Er
ligt
een
bruin
geruite
pet
voor
de
rech-
ters
op
tafel
en
de
donkere
oogen
van
den
bleken
Jongen,
die
naast
den
forschen
mare-
chaussee
in
de
beklaagdenbank
zit,
zwerven
heen
en
weer
van
deze
pet
naar
den
heel
licht-
gebogen
rug
van
den
man,
die
op
het
oogen-
blik
een
zoo
gewichtig
rapport
uitbrengt.
Drie
van
de
lange
reeks
getuigen
in
de
moordzaak-de
B.
zijn
er,
wier
verklaringen
den
verdachte
bizonder
belasten
en
hij
weet
dit
maar
al
te
goed.
Zijn
gezicht
blijft
onbeweeglijk,
maar
in
zijn
donkeren
blik
komt
meer
spanning,
hij
verliest
iets
van
dat
gesluierde,
dat
quasi-afwezige,
dat
•
jj
heeft
bij
minder
belangrijke
getuigenissen,
ofschoon
zijn
sluwe
intelligentie
ook
daarvan
ieder
detail
verwerkt.
Drie,
en
van
deze
drie
is
dr.
Hesselink,
de
bekende
rechtbank-deskundige,
de
eerste.
Hij
heeft
wetenschappelijk
de
kleine
bloed-
vlekjes
onderzocht,
die
aan
den
onderkant
der
j
bruin
geruite
pet
zaten,
—
de
pet,
welke
Piet
de
B.
door
de
week
droeg
—,
en
vastgesteld,
dat
zij
afkomstig
zijn
van
menschenbloed.
Hij
heeft
bovendien
uit
den
aard
van
de
zeer
versche,
broze,
fragiele
bloedkorstjes
kunnen
opmaken,
dat
zij
door
geisoleerde
spatten
op
de
pet
gekomen
moeten
zijn.
En
hij
heeft
de
bloedgroep
van
het
bloed
dezer
spatjes
kunnen
bepalen,
een
zeer
zeldzame
bloedgroep,
die
slechts
bij
drie
en
een
half
procent
van
de
Nederlandsche
bevolking
voorkomt
en
waartoe,
volgens
het
rapport
van
twee
andere
deskun-
digen,
ook
de
vermoorde
Gerrit
de
Bie
behoor-
de
De
eigenaar
der
pet
echter,
die
daar
voor
ons
op
de
bank
zit,
hoort
tot
die
drie
en
een
half
procent
niet.
Naast
de
pet
ligt
de
kleine,
zwarte
zaklan-
taren,
die
Piet
de
B.
in
den
avond
van
8
Aug.
1933
bij
zich
droeg,
en
ook
hierop
zijn
bloed-
sporen
gevonden.
De
bloedgroep
was
niet
meer
te
bepalen,
maar
de
sporen
wezen
nog
duide-
lijk
uit,
dat
de
lantaren
is
aangepakt
met
een
geheel
bebloede
hand.
Was
het
dezelfde
smalle
hand,
die
thans
omhoog
gaat,
omdat
de
ver
dachte
wil
spreken
?
De
misdadiger
uit
het
Gssche
„milieu"
is
in
net
algemeen
niet-onintelligent.
Hij
bezit
een
groote
dosig
list
en
laat
zich
bij
een
verhoor
niet
gemakkelijk
vangen.
Er
is
natuurlijk
verschil,
dat
spreekt.
Voor
alien
is
het
zwijgen,
het
niets-weten
het
voornaam-
ste
wapen,
maar
de
een
is
er
handiger
mee
dan
de
ander.
lemand
als
„de
Sn.",
in
wiens
huis
de
beide
neven
op
den
avond
van
den
moord
vertoefd
hebben
en
bij
wie
de
verdachte
den
volgenden
dag
gearresteerd
werd,
hanteert
het
zwijgen
te
grof
en
te
plomp.
Hij
wil
de
B.
red
den
en
herinnert
zich
daarom
niets,
maar
zijn
vergeetachtigheid
omvat
ook
allerlei
dingen,
die
hij
kennelijk
moet
weten
en
die
bovendien
uit
anderen
hoofde
al
bekend
zijn.
Met
zulk
zwij
gen
bewijst
hij
den
jongen
in
de
beklaagden
bank
een
slechten
dienst.
Daarentegen
is
de
misdadige
intelligentie
bij
Piet
de
B.
zelf
in
hooge
mate
ontwikkeld.
Hij
is
de
sluwste
van
alien
en
waar
zwijgen,
om
welke
reden
dan
ook,
geen
nut
meer
heeft.
vindt
hij
geraffineer-
de
uitleggingen.
Als
die
uitleggingen
het
beoogde
doel
niet
bereiken,
komt
het
louter,
omdat
zij
te
slim
gevonden
zijn.
De
sluwheid
van
P.
de
B.
schiet
soms
haar
doel
voorbij.
Hij
kan
niet
ontkennen,
dat
pet
en
zaklan-
taren,
waarop
de
bezwarende
bloedsporen
ge-?
vonden
zijn,
hem
toebehooren.
Maar
hij
heeft
een
verklaring
gereed:
er
was
vrijwel
altijd
bloed
aan
zijn
handen,
omdat
hij
werkt
in
een
export-slagerij.
Dat
bloed
kan
gemakkelijk
op
den
zaklantaren
gekomen
zijn.
En
het
bloed
op
de
pet?
Dat
kan
van
Gerrit
de
Bie
zijn,
Ja.
Hij
heeft
een
paar
weken
voor
den
moord
met
Gerrit
gestoeid
en
daarbij
kreeg
deze
een
bloedneus.
De
deskundige
ontkent,
dat
de
vlek-
ken
van
een
neusbloeding
afkomstig
kunnen
zijn.
Goed,
maar
het
bloed
kan
toch
op
den
grond
of
op
zijn
handen
gevallen
zijn
en
van-
daar
tijdens
de
worsteling
op
de
pet
gespat?
Het
kan
ja,
maar
wie
van
ons
gelooft
het
?
Het
is
onwaarschijnlijk,
zegt
de
deskundige,
dat
de
bloedkorstjes
bij
het
bnderzoek
reeds
eenige
weken
oud
waren.
Zij
waren
geheel
ongebro-
ken
en
zouden
ongetwijfeld
bij
het
dragen
der
pet
gebarsten
zijn.
Ook
voor
de
veelzeggende
schrammen
op
zijn
gezicht
heeft
de
B.
een
opheldering.
De
wacht-
meesters
der
marechaussee
hebben
deze
schram
men
duidelijk
gezien,
toen
zij
hem
arresteerden;
ook
aan
de
bazen
op
de
fabriek
zijn
zii
op-
gevallen.
Ik
ben,
zegt
de
Bie,
met
mijn
fiets
in
een
braamstruik
gevallen,
dicht
bij
huis.
Maar,
toen
de
off
icier
van
justitie
hem
indertijd,
on-
middellijk
na
deze
bewering,
naar
de
betref-
fende
struik
heeft
meegenomen,
was
er
aan
de
takken
geen
enkele
beschadiging
te
zien.
Boven
dien
heeft
hij
op
de
fabriek
verteld,
dat
hii
de
schrammen
opliep
bij
het
vogeltjes
vangen.
Inderdaad,
dat
heeft
hij
gezegd,
maar
dat
vond
zijn
reden
daarin,
dat
ze
hem
op
de
fabriek
steeds
uiUachten
en
voor
„droomer"
en
„gaper"
scholden.
Hij
wilde
tegenover
zijn
mede-arbei-
ders
niet
weten,
dat
hij
van
zijn
fiets
was
ge-
vallen.
^
Zijn
vader
en
zuster
verklaren,
dat
zii
des
morgens
geen
schrammen
gezien
hebben,
ze
hebben
hun
broer
niet
aangekeken.
De
B.
zelf
voelt
onmiddellijk
de
zwakte
in
hun
houding
en
produceert
een
geraffineerde
aanvulling:
het
is
goed
mogelijk,
dat
de
schrammen
's
morgens
niet
te
zien
waren,
zij
waren
toen
nog
onbetee-
kenend;
door
zijn
werk
in
de
pekelarij
zijn
zij
pas
overdag
branderig
en
rood
geworden.
Hij
praat
snel,
ook
als
hij
tegen
de
verkla
ringen
van
de
wachtmeesters
in
zijn
eigen
lezing
van
de
gebeurtenissen
geeft.
Zijn
betoog
IS
als
een
les,
die
hij
zich
goed
in
het
geheugen
heeft
geprent
en
hij
verspreekt
zich
geen
enkele
niaal.
„Daarop
vroeg
de
wachtmeester
mij;
wie
ben
je.
Ik
zei;
ik
ben
de
zoon
van
Marinus
de
B
Toen
hebben
ze
mij....
Ik
ben
daarop
den
voU
genden
morgen
'sAvonds
te
voren
had
ik
nog....
Zoo
gaat
het
verder:
al
wat
hij
zeggen
wjl,
zit
hem
nauwkeurig
tot
in
details
in
het
hoofd.
Nu
en
dan,
als
hij
in
herhaling
valt
snijdt
de
president
hem
af
met
een
„genoeg!"
Bij
twee
getuigenverklaringen
gaat
de
metho-
«e
van
zich
erult
praten
niet
op.
De
eene
be-
helst
een
rechtstreeksche
beschuldiging
van
moord,
de
andere
is
een
vemietiging
van
het
opgegeven
alibi.
Als
„de
Rut"
door
een
marechaussee
binnen-
pbracht
en
voorgeleid
wordt
—
hij
is
momen-
teel
gedetineerd
-
kijkt
hij
zijn
vroegeren
vrmd
met
aan,
maar
staart
stijf
voor
zich
uit
HiJ
Js
een
gezette
jongen
van
22
jaar,
met
een
Week,
pafferig
gevangenis
gezicht,
bakke-
baardjes,
baardstoppels,
een
stekende
haarlok
boven
het
voorhoofd,
kleine
waterig-blauwe
oogen.
Er
is
spanning
op
de
publieke
tribune
waar
veel
haarlokken
onder
petten
uitsteken'
en
voor
deze
spanning
lijkt
de
getuige
bang'
«y
weet,
dat
hij
nooit
meer
in
Oss
mag
terug-
komen,
want
dat
hem,
wat
hij
hier
doet,
nim-
mer
vergeven
zal
worden.
Zijn
stem
is
dun
en
benauwd
en
de
president
moet
hem
ieder
woord
uit
den
mond
trekken.
Zijn
rug
is
strak-getrok-
Ken
naar
de
zaal
en,
als
de
beschuldigde
hem
zoo
aanstonds
uit
de
beklaagdenbank
zal
toe-
roepen,
dat
hij
liegt,
zal
zijn
hoofd
niet
de
ge-
wngste
wending
in
diens
richling
maken
De
B.
heeft
aan
„de
Rut"
bekend
den
moord
dreven
te
hebben,
maanden
later,
toen
hij
uit
de
gevangenis
kwam.
Hij
had
zijn
neef
m.eegelokt
op
de
kippen
lacht,
hem
met
een
aantal
messteken
—
hoe-
veel
wist
hij
niet
meer
—
gedood
en
het
lijk
in
ae
braambosschenstruiken
gegooid
aan
den
kant
van
den
weg.
Zijn
bebloede
kleeren
had
hii
erbrand.
Over
het
motief
van
den
moord
liet
Sevraagd
naar
het
„waarom"
ge^gd'^
schouders
getrokken
en
niets
"let
een
uit-
ar^kkmg,
die
bijna
een
verachtelijken
lach
inhoudt:
„Hij
liegt
alles,
edelachtbare,
hij
heeft
aues
zelf
verzonnen.
Dien
jongen
hebben
ze
"^ang
gemaakt,
dat
hij
de
schuld
kreeg
en
daar
om
probeert
hij
mij
erin
te
brengen".
..De
Rut"
kijkt
niet
om,
maar
hij
houdt
zijn
oewermgen
vol.
Hij
noemt
namen
van
personen,
at
zij
de
beide
B.'s
op
den
bewusten
avond
zagen.
Deze
jongens
hebben
dat
indertijd
ook
voor
marechaussee
verklaard,
maar
thans,
onder
cede
gesteld,
trekken
zij
hun
vroegere
ver
klaringen
in.
Zij
worden
wegens
meineed
in
voorloopige
bewaring
gesteld,
ondanks
het
scherpe
protest
van
den
verdediger,
mr.
Schipperijn.
De
ver-
dediger,
rustig
en
zakelijk,
heeft
den
loop
der
ondervragingen
slechts
een
enkele
maal
onder-
broken,
hier
grijpt
hij
in,
omdat
hij
meent,
dat
er
onderscheid
gemaakt
wordt
in
de
beoor-
deeling
der
getuigenverklaringen.
Hij
zal
ook
het
derde
bezwarende
getuigenis
trachten
te
ondermijnen
door
te
wijzen
op
het
weinig-betrouwbare
karakter
van
hen,
die
deze
verklaringen
afleggen.
Lambertus
Boeyen
beweert
den
verdachte
's
nachts
om
kwart
voor
een
in
het
Schayksche
Woud
ontmoet
te
hebben.
Hij
hoort
gedruisch
en
wordt
plotseling
met
een
zaklantaam
belicht.
Het
is
Piet
de
B.,
die
hem
met
het
licht
in
de
oogen
schijnt.
.,Wat
doe
je
nog
zoo
laat
op
straat,
Piet?"
vraast
Boeyea
,Ik
heb
gekaart
bij
m'n
grootvader."
,Heb
je
Gerritje
en
den
„Brommert"
gezien?"
,Ik
heb
ze
niet
gezien,
maar
ik
heb
gehoord,
dat
ze
Gerritjen
vermoord
hebben."
„Vermoord?"
vraagt
Boeyen,
„wie
heeft
dat
gedaan
en
waar?"
„Dat
weet
ik
niet
Maar
vertel
nooit,
dat
je
mij
hier
gezien
hebt,
want
anders
zul
ie
't
niet
lang
meer
maken!"
Boeyen
woont
thans
in
Nijmegen
en
is
daar
^
meerdere
malen
lastig
gevallen:
er
is
s
avonds
aan
het
slot
van
zijn
huisdeur
ge-
morreld
en
er
zijn
bepaalde
individuen
tijdens
zijn
afwezigheid
bij
zijn
vrouw
geweest.
Men
krijgt
den
indruk,
dat
hij
het
om
een
of
andere
reden
zeer
slecht
met
het
..milieu"
kan
vinden,
een
indruk,
die
bevestigd
wordt,
als
hij,
tijdens
de
Mddagpauze
der
zitting,
op
straat
onmid
dellijk
in
een
heftige
woordentwist
raakt
met
de
moeder
van
,.de
Rut",
omdat
hij
aanvanke-
I
lijk
bij
de
marechaussee
verteld
had,
dat
hii
dezen
met
Gerrit
de
Bie
meende
gezien
te
hebben.
Tegenover
het
verhaal
der
bekentenis
en
te
genover
de
regelrechte
aantasting
van
het
alibi
van
den
verdachte,
heeft
de
verdediging
de
verklaring
van
vader
en
zuster
de
B.
en
van
de
huiseigenares,
Minneke
de
Soep,
dat
de
jongen
om
half
elf
is
thuis
gekomen.
Maar
bij
een
scherpe
ondervraging
door
den
president
wordt
de
laatste
en
belangrijkste
verklaring
on-
zeker,
als
het
blijkt,
dat
de
wekker
van
de
huis
eigenares
„krek
kapot"
was
en
het
niet
onrao-
gelijk
is,
dat
ze
zich
het
opgegeven
uur
den
volgenden
dag
door
den
verdachte
heeft
laten
suggereeren.
Toch
blijft
ondanks
alles
in
onzen
geest
de
vraag
levendig
—
en
zoowel
de
verdediger
als
de
verdachte
zelf
wekken
deze
vraag
natuur-
ijk
op
hoe,
als
de
verklaringen
van
„de
Rut"
en
Boeyen
waar
zijn,
een
zoo
geraffineerde
knaap
als
de
B.
ertoe
komt
zijn
daad
op
zoo
naieve
wijze
aan
derden
te
verraden.
,v.
D.
,