Tekstweergave van KKO7536-445-138
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
2
0-^0
i/.
-
/Q3
9
OSSCHE
REDE
Weerlegging
op
diverse
punten
"WriJ
hebben
in
onze
eerste
be-
schouwing
over
de
rede
van
minister
Goseling
deze
als
zeer
zwak
gekenschetst.
Bij
rustige
overlezing
in
de
sinds
verschenen
Handelingen
van
de
Tweede
Kamer
is
deze
indruk
bevestigd.
De
groote
en
meest
in
het-
oog
springende
fout
van
het
betoog
van
den
minister
is
wel,
dat
hij
in
gebreke
is
gebleven
de
haast
te
ver-
klaren,
waarmede
de
maatregelen
tegen
de
brigade
Oss
zijn
genomen.
Ook
al
zouden
alle
door
den
minister
ge-
noemde
feiten
juist
zijn,
dan
was
er
toch
nog
geen
enkele
reden,
telegrafisch
aan
den
Pro-
cureur-Generaal
te
gelasten
de
opsporingsbe-
voegdVieid
aa-n
de
marecVvaussee
te
ontnemen,
De
heer
Goseling
is
een
te
knappe
jurist,
dan
dat
hij
niet
zou
weten,
dat
wat
hij
hier
deed,
uitermate
bedenlcelijk
is.
De
wet
toch
kent
de
opsporingsbevoegdheid
met
zooveei
woorden
aan
de
wachtmeesters
der
marechaussee
toe.
Wij
willen
ons
niet
in
een
juridischen
strijd
verdiepen,
doch
stellen
alleen
vast,
dat
deze
maatregel
zeer
aanvechtbaar
is.
De
minister
neemt
dus
met
groote
haast
een
maatregel,
waarvan
hij
weet,
dat
hij
nauwelijks
door
den
beugel
kan,
dat
liij
het
land
op
stelten
zal
zet-
ten
en
voor
al
deze
risico's
zal
hij
toch
wel
een
of
andere
reden
hebben.
Indien
hij
veer-
tien
dagen
tijd
had
genomen,
had
hij
dehzelfden
maatregel
op
regelmatige
wijze
kunnen
uitvoe-
ren.
Wij
kunnen
deze
ministerieele
rede
niet
goed
noemen,
alleen
reeds
omdat
zij
geen
ver-
klaring
geeft
voor
de
zonderlinge
haast
van
minister
Goseling.
Dit
is
een
principieele
fout,
die
het
gansche
betoog
reeds
tot
een
zwak
stuk
maakt.
Helaas
is
het
niet
de
eenige
fout.
Verkeerd
verwijt.
Als
wij
thans
het
betoog
volgen;
wenschen
wij
ons
eerst
te
verzetten
tegen
een
be-
schouwing
van
Zijn
Excellentie,
die
enkelen
dagbladen
„stemmingmakerij"
in
de
schoenen
gchuift.
De
minister
zegt:
„In
de
vele
gedrukte
dag-schrifturen,
die
men
over
deze
zaak
heeft
kunnen
lezen,
vindt
men
telkens
weer
in
den
aanvang
herhaald,
dat
het
gaat
tegen
de
door
H.M.
de
Koningin
gedecoreerde
brigade.
Mijn-
heer
de
Voorzitter.
Ik
krijg
een
gevoel
van
diepen
afk.eer
als
ik
dat
telkens
weer
lees"
Het
is
voor
ieder,
die
zijn
ver-
stand
gebruiken
wil,
ook
in
zichzelf
vol-
komen
onredelijk
te
meenen,
dat
iemand,
die
een
onderscheidAng,
van
welke
zijde
ook,
ontvangt,
daardoor
voor
zijn
geheele
leven
onfeilbaar
en
feilloos
is
gebleken."
Wij
scharen
ons
gaarne
bij
degenen,
die
aan
een
decoratie
niet
het
karakter
van
onfeilbaar-
making
toekennen.
Wij
houden
evenwel
vol,
dat,
wanneer
op
voorstel
van
het
departement
van
Justitie
mannen
aan
Hare
Majesteit
de
tConingin
worden
voorgedragen,
niet
alleen
Voor
een
bijzondere
onderscheiding,
doch
ook
om
deze
uit
haar
handen
in
ontvangst
te
nemen,
deze
mannen
het
recht
hebben
op
min
der
lichtvaardige
wijze
behandeld
te
worden
door
het
hoofd
van
het
departement
als
thans
is
geschied.
Zulke
manaen
hebben
zeker
het
recht,
dat
men,
voor
zij
ten
aanschouwe
van
het
Nederlandsche
volk
worden
gedesavoueerd,
pen
behoorlijk
onderzoek
instelt.
En
ziet
hier
het
tweede
zwakke
punt
in
het
^tandpunt
van
den
minister.
Een
dergelljk
onderzoek
heeft
niiiinier
plaats
gehad.
De
minister
heeft
de
geheele
brigade
veroordeeld
nitsluitend
op
verklariiig
Tan
een
Procureiii'-Generaal,
die
gedurende
de
jaren
van
zyn
anibtsvervulling
nagenoeg
op
voet
van
oorlog
met
de
niarrechaussee
staat.
Een
van
de
tien.
De
tweede
bron
van
den
minister
waren
de
mededeeljngen
van
een
Officier
van
Justi
tie,
die
zelf
partij
is
en
die,
wanneer
hij
de
marechaussee
dekte,
dan
toch
zelf
ook
had
moeten
verdwijnen.
Door
den
Procureur-Gene-
raal
—
en
dit
is
de
derde
bron
van
den
minis
ter
—
is
slechts
een
der
tien
leden
van
de
bri
gade
persoonlijk
gehoord
en
dan
nog
welk
een
verhoor.
Deze
verklaringen
zijn
niet.
door
den
wachtmeester
afgelegd,
zij
zijn
hem
afgeperst.
Zeven
uur
lang
van
halfdrie
's
middags
tot
halfelf
's
avonds
heeft
de
machtige
Procureur-
Generaal
noodig
gehad
om
het
proces-verbaal
voor
elkaar
te
krijgen,
waarmede
in
de
Ka
mer
de
minister
schermde.
Dit
is
een
erbarme-
lijke
methode
van
verhoor;
alleen
de
Officier
van
Justitie
was
er
bij
tegenwoordig
en
in
deze
zeven
uur
daalde
zijn
herinneringsvermo-
gen
naarmate
de
verbolgenheid
van
den
Procu-
reur-Generaal
steeg.
De
negen
andere
leden
van
de
brigade,
die
de
wachtmeester
als
ge-
tuige
had
kunnen
roepen
om
zijn
handelingen
te
rechtvaardigen,
zijn
niet
gehoord.
En
toch
wordt
dezen
negen
mannen
op
grond
van
deze
eene
verklaring,
op
deze
wijze
afgeperst,
ook
ijlings
alle
opsporingsbevoegdheid
ontnomen.
Dit
noemen
wij:
conclusies
trekken
uit
een
lichtvaardig
onderzoek.
Als
men
door
Hare
Majesteit
de
Koningin
op
zoo
bijzondere
wijze
is
onderscheiden,
als
men
een
'lang
leven
in
politioneelen
dienst
achter
den
rug
heeft,
heeft
men
het
recht
anders
behandeld
te
worden.
Toeval?
XY/IJ
willen
nu
de
eigenlijke
rede
van
den
"
minister
bepreken,
die
wij
zin
voor
zin
met
de
feiten
kunnen
weerleggen.
Zijne
Excel
lentie
begint
zijn
betoog,
en
dat
is
een
zwak
voonteeken,
met
een
insinuatiie.
Hij
zegt,
over
de
affalre-Organon
sprekend:
„Het
is
niet
zoo,
dat
de
mogelijkheid
van
deze
vervolging
te
danken
is
aan
den
speurzin
van
de
brigade.
Door
dit
te
zeg-
gen,
doe
ik
de
brigade
niet
te
kort,
maar
men
moet
iemand
niet
beladen
met
of
ver-
heerlijken
wegens
dingen,
die
hij
niet
ge-
daan
heeft"....
„Het
was
ook
mogelijk
ge-
weest,
dat
zij
(de
klaagster)
bij
een
andere
politie-instantie,
de
gemeentepolitie,
te-
rechtgekomen
was."
Dit
is
in
flagranten
strijd
met
de
waarheid.
Het
was
geen
toeval,
dat
het
metsje
bij
de
marechaussee
met
haar
klachten
kwam.
Zooiets
kan
alleen
een
minister
zeggen,
die
zijn
zaken
niet
kent,
tot
een
Tweede
Kamer,
die
zoo
naief
is
alles
te
accepteeren.
Dat
er
bij
Organon
on-
zedelijke
toestanden
heerschten,
was
de
mare
chaussee
bekend,
evenals
het
ons
reeds
in
het
najaar
van
het
vorige
jaar
bekend
was.
Een
minitieus
politiewerk
is
toen
door
de
mare-
cliaussee
verricht.
Een
werk,
dat
zoo
kiesch
ge-
beurde,
dat
de
directie
van
Organon
daar
thans
nog
openlijk
haar
erkentelijkheid
voor
betuigt.
Naar
aanleiding
van
dit
onderzoek
is
een
der
slachtoffers
er
toe
gekomen
een
aanklacht
bij
de
marechaussee
in
te
dienen.
Zij
kwam
niet
toevallig
bij
de
marechaus
see
terecht,
maar
zij
kwam
er
terecht,
om
dat
zij
wist,
dat
deze
politiemannen
een
be-
langstelling
voor
deze
zaak
hadden,
die
de
gemeentepolitie
nimmer
vertoonde.
Jhr.
mr.
dr.
A.
B.
G.
M.
van
Rijckevorsel,
de
commissaris
van
de
Koningin
in
Noord-Brabant
heeft
den
burgemeester
Ploegmakers
geroemd
om
diens
tact
en
voortvarendheid.
Deze
tact
en
voortvarendheid
waren
echter
niet
zoo
alge-
meen
bekend,
dat
het
slachtoffer
genoeg
ver-
trouwen
had,
om
zich
met
haar
klachten
tot
de
gemeentepolitie
te
wenden.
Onjuiste
feiten.
Het
hooManguiment
van
den
minister
tegen
ide
marechauisisee
is
wel
de
arreiStatle
van
den
z.;g.
bainkier.
De
miraister
heeft
daair
wel
eteld
zes
en
tadhtig
reigels
van
de
Haradeiin-
gen
aan
gewijd.
Welniu,
van
deze
zes
en
taohtiig
reigels
is
er
nagenoeg
niet
een,
die
geen
onjuist-
heid
bevat.
Hier
doet
zidh
weer
de
vraag
voor:
geeft
de
minister
nu
zelf
een
verkeepde
voor-
stelling
van
zaken,
of
spreken
door
zijn
momd
bepaaMe
hooge
amibtenaren?
Wij
willen
wel
aannemen,
dat
de
heer
Goseling
niiet
beter
ge-
wete-n
heeft,
doch
dit
verandert
aan
de
zaaik
zelf
weindg.
Niet
de
Procureur-Genepaal,
doch
de
minister
is
verantwoondelijlk
voor
wat
hij
in
de
Tweede
Kamer
zegt.
Hij
kan
zich
nim
mer
dekiken
door
te
zeggen:
ik
kreeg
verkeerde
inlicilitingen.
Het
is,
zijn
plicht,
deze
inliichtin-
igen
aan
de
feitein
te
toetsen.
Had
hij
dit
ge-
idaan,
dan
was
hij
wiaarschijnlijk
tot
een
ge-
heel
andere
slotsom
geikomen.
Nu
krijgt
men
den
indruik,
dat
er
op
stopdige
wijize
een
aantal
feiten
.geconBtrueerd
zijn,
die
een
verklaring
moesten
zijin
voor
de
pilotselinige
„overplaatsinig"
van
de
marectoaussee.
De
feiten,
die
de
miinister
mededeelt,
zijn
on-
juiist.
Het
is
niet
waar,
dat,
toen
de
„ban-
kier"
vervoerd
is
in
het
zdjepan
van
het
motorrijwiel
van
de
marechaussee
er
boven-
matige
belangstelliinig
van
de
Ossche
bevolking
was.
Er
waren
sleobts
de
gewone
voorbijgam-
gers
op
straat
en
deze
zagen
in
het
rijden
met
motorzijispan
van
den
bankier
met
zoo
heel
veel
bijizonder®.
Het
komt
wel
eens
raeer
voor,
dat
burgers,
wier
aanwezigfheid
dringeind
ver-
eiischt
is,
even
in
het
moborzijispan
plaats
ne
men.
B'ovend'ien
heeft
deze
bankier
herhaalde
malen
de
marecihaussee
dank
hebuigd
voor
de
kiescihe
en
correcte
wijze,
waaroip
hij
is
behan
deld.
Hoe
is
dit
te
rljmen
met
de
v'oorstelling
van
zaken,
door
den
minister
gegeven?
H
e
t
i
s
n
i
e
t
w
a
a
r,
dat
de
Offi
cier
van
Justitie
van
de
huiszoeking
en
de
arrestatie
van
den
bankier
niet
op
de
hoogte
was.
Deze
Officier
zal
zich
toch
nog
wel
herinneren,
dat
hy
een
week
te
voren
reeds
tot
arres
tatie
wilde
overgaan?
Hy
heeft
daar-
MINISTER
GOSELING
STRUD
MET
DE
FEITEN
van
afgezien
op
aanraden
van
de
marechaussee.
De
Officier
van
Justitie
wist
zeer
goed,
even
als
elfceen,
die
met
de
werlkwijze
der
politie
op
de
ihoogte
is,
dat
arrestatie
van
een
„finan-
cier"
altp
met
huiszoeking
gepaand
gaat,
om
dat
eventueele
knoeierijen
sleohts
uit
de
be-
soheii'den
ikiunnen
blijiken.
He't
stanidje,
dat
de
Officier
van
Justitie
van
den
ministe
krijgt;
omidat
hij
te
veel
onider
den
invloed
zou
zijn
geweesit
van
liet
kordate
optreden
der
mare-
cbaussee,
pailot,
geziien
de
feiten,
geheel
anders
uit
dan
te
minister
meenidie.
De
imvloed
was
zoo,
dat
de
Officiei"
wilde
arresteeren,
djoch
de
miarechauesee
dat
nog
een
week
lang
heeft
uitlgesteM.
De
Offioier
van
Justitlie
is
van
alles,
ook
van
^
touiezoekinig,
op
de
ihoogte
geweest.
De
Officier
van
Justitie
heeft
den
mam
in
hedi-
teniis
gestelici.
Hieruit
valt
op
te
maken,
dat
eir
inderda^
zwaarwichtig
materiaal
tegen
hem
aanweziiig
was.
Ook
de
recbter-oommissaris
vond
d!t
materiaal
zoo
zwaarwichtig,
dat
hij
verlenigi|g
van
de
insluitJing
beval.
•Toenj{
de
man
in
vrijheid
moest
worden
gestelidi'
tieef't
de
rechter-comimissariis
daar-
van
wsi»S0hijnlijiK
weindg
begrepen
en,
om
zich
teldefeken,
op
het
bevel
tot
invrijiheid-
stelling,
uitdruikkeUJik
geschreven,
dat
dit
gescihie^de,
omdat
de
Officier
van
Justitie
van
veidere
ver-voliginig
afzag,
docti
niiet,
om
dat
de
reohter-commissaris
geen
bewijs
van
schuld
zag.
Men
begrijipe
ons
igoed,
wij
beschuWigen
den
bankier
,:
geensiZins,
doch
wij
stellen
alleen
vast,
daSen
de
ervaren
mairechauissee-ibeamibten
en
igiddtirende
twee
weken
de
Officier
van
Justiiitie
'te
de
reoliter-oommdssardis
het
mate
riaal
awaarwiicihtiiig
genoeg
aohtten
om
in
te
grijipen.
Een
van
de
oiverwegingen
was,
dat
er
inidertdaad
gelid
dn
een
bepaadde
kas
zou
heb
ben
onttmoken
en
dat
de
sleuiteils,
zoo'wel
van
de
kluis
als
van
de
safe,
aoek
zouden
zijn
£
weest.
Het
is
niet
waair,
dat
de
marecihaussee
meende
.het
archief,
teruggiaande
tot
het
jaar
1600,
in/besiag
te
moeten
nemen.
De
minister
zegt
daawan:
,,Ik
naak
den
menschen
daarvan
geen
al
te
zwaaf
verwijt,
maar
het
blijkt
toch
wel,
dat
zij
uH.
hun
evenwicht
waren".
Theorie
en
practijk.
Dit
is
toch
te
dwaas.
De
minister
treikt
deze
concluisie
op
grond
van
een
vo'lkomen
onjuist
feit.
De
marechaussee
had
den
indruk,
dat
de
zaak
ilieetemaal
niet
in
orde
was.
Er
waren
tal
van
aanwijzingen,
doch
vender
onderzoek
Us
door
hfit
ingrijpen
van
den
minister
stop-
■giezet.
Door
het
ingrijpen
van
den
minister.
Zijne
Excellentie
ontkent
nu
wel,
dat
hi,}
,het
onderzoek
in
de
doopende
zaken
Stopzetltfe
en
tiheoreibisch
heeft
hij
wel
gelijk.
Maar
in,
feite
deed
hij
'bet
wel.
Hij
oijitnam
den
wachtmeegters
de
opspo-
ringsib^vioegd'hedd
tot
zij
waren
ovengepiaatst.
watjfti&iiees'Sers
wtsten
van
deze
geheele
zaak
ndets
af.
Hoe
kunnen
zij
aan
doze
ziaak
beginnen,
zonder
die
nauwke^irige
kennis
van
personen
en
zaken,
die
de
vorige
wacihtmeesters
bezaten?
Daar
gaat
geruimen
tijid
over
heen,
voor
zdj
zoover
zijn.
Neemt
men
een
oogenb'lilk
aan,
dat
die
bankier
wel
lets
op
zijn
kerfstok
had,
dan
is
er
nu
voor
hem
alle
gelegenheid
ge
weest
otn
de
zaak
in
het
redne
te
brengen.
Bo-
vendien
hebben
de
nieuwe
poiiitiebeambten
relkeni):^
te
houden
met
de
mededeeling
van
den
xniinister,
dat
de
zaak
is
afgeloopen
en
er
geen
S'prake
van
is,
dat
zij
verdter
wordt
aan-
gevat.
Weetde
minister,
dat,
toen
den
beambten
het
opsporingsrecht
reeds
was
ontnomen,
zich
een
man
b(j
de
kazerne
vervoegde,
die
een
zeer
ernstig«
klacht
tegen
den
bankier
had?
Dezen
man
mochten
zij
niet
meer
hooren.
Slen
ziet:
ook
in
het
belang
van
de
betrokkenen
is
het
niet
goed,
dat
men
zulke
zaken
eenvoudig
niet
vervolgt.
Er
blijven
allerlei
gernchten
bestaan
en
een
gevoel
van
algenieene
ontevredenheid.
Kan
men
nu,
gezien
deze
feiten,
de
mare
chaussee
eenig
verwijt
maken?
Er
blijft
niets
van
alle
beschuldigingen
van
den
minister
over.
Een
opdracht.
■*Y/U,komen
nu
aan
de
zaak
van
de
twee
"
g®stelijke
heeren.
Met
anti-papisme
heeft
dat
niets
te
maken.
Wij
kunnen
met
den
bes-
ten
wii
van
de
wereld
niet
inzien,
dat
ook,
al
zou
mm
vaststellen,
dat
bepaalde
ambtsdra-
gers
vii'
de
katholieke
kerk
iets
hebben
mis-
daan,
sien
daardoor
de
kerk
in
een
kwaad
daglicW
stelt.
Ons
lijkt
zij
daarboven
verre
verhevjn.
Er
ij
in
de
rede
van
den
minister
op
dit
punt
eta
zinswende,
die
de
aandacht
verdient
en
welidie,
waarin
hij
den
wachtmeester
laat
zeggeni
„lk,
wachtmeester
der
Koninklijke
ma-
rechauteee,
meende
dat
(nl.
het
onderzoek
naar
de
gedragingen
der
geestelijken)
te
moeten
doen
in
het
algemeen
belang".
Men
moet
zich
hierbij
goed
voorstellen,
dat
de
marechaussees
een
zeer
ruime
opdracht
hadden.
Bij
hen
leefde
het
besef,
dat
zij
niet
alleen
directe
mis-
standeriuit
den
weg
moesten
ruimen,
doch
dat
zij
ook
in
sterke
mate
preventief
moesten
werkeii,
dat
zij
Oss
moesten
zuiveren
in
den
ruimsten
zin
van
het
woord.
Bij
dit
werk
on-
dervonden
zij
in
sterke
mate
den
steun
van
de
Paters-Carmelieten,
doch
slechts
in
zeer
geringe
mate
dien
van
de
beide
reguliere
gees
telijken.
Dit
is
de
achtergrond
van
de
kwestie:
In
de
hoofden
van
de
marechaussee
leefde
sterk
de
gedachte:
Als
Oss
op
den
duur
gezond
zal
moeten
worden,
dan
moet
de
geestelijke
overfteld
zoowel
als
de
wereldlijke
worden
uit-
geoefend
door
zeer
hoogstaande
menschen.
Deze
gedachtengang
was
een
gevolg
van
de
opdracht
aan
de
marechaussee
gegeven.
Nu
liepen
er
over
een
der
pastoors,
die
de
moei-
lijkste
parochie
had,
uitermate
vreemde
ge-
ruchten.
Is
het
de
marechaussee
nu
kwalijk
te
nemen,
dat
zij
iiiernaar
een
onderzoek
in-
stelde?
Men
moet
de
zaak
goed
begrijpen;
liet
gaat
bij
ons
niet
om
de
vraag,
of
de
geestelijken
al
dan
niet
schuldig
zijn.
Het
gaat
hier
uitsluitend
en
alleen
over
de
kwes
tie,
of
de
onderzoekingen
door
de
mare
chaussee
ingesteld,
zoodanig
waren,
dat
deze
daarom
moest
worden
overgeplaatst.
Daarvan
is
ook
hier
weer
geen
sprake.
De
minister
zegt
nu,
het
den
leden
van
de
Ossche
brigade
kwalijk
te
nemen,
dat
zij
een
dame
in
Den
Haag
over
een
der
pastoors
heb
ben
gehoord.
Dit
verwijt
getuigt
nu
toch
waar-
lijk
van
een
verbljsterende
onkunde
in
zake
Ossche
toestanden.
ledereen,
die
ook
maar
iets
van
Oss
weet,
stuit
op
den
naam
van
deze
vrouw,
die
allerlei
beschuldigingen
uit
aan
het
adres
van
een
der
pastoors.
Wat
steekt
er
nu
toch
voor
kwaad
in,
dat
een
der
wachtmees
ters
deze
vrouw
eens
aan
den
tand
voelt?
of
haar
beschuldigingen
zijn
onjuist
en
dan
is
het
zaak,
dat
haar
duidelijk
wordt
gemaakt,
dat
zij
haar
mond
moet
houden,
of
zij
zijn
juist
en
dan
kan
er
sprake
van
een
vervolging
zijn.
ledere
politieman,
die
met
eenigen
ernst
de
gedragingen
van
dezen
geestelijke
aan
ons
Wetboek
van
Strafrecht
wilde
toetsen,
moest
deze
vrouw
hooren.
Dit
verhoor
is
destijds
evenwel
reeds
in
hoogere
regionen
in
slechte
aarde
gevallen.
Hoe
anders
te
verklaren,
dat
zij
kort
daarop
bezoek
kreeg
van
een
Rijks-
rechercheur,
die
haar
verhoorde
over.
.
..
het-
geen
zij
aan
de
marechaussee
had
verklaard.
De
minister
keurde
dit
verhoor
af,
omdat
het
alleen
feiten
kon
opleveren,
die
verjaard
wa
ren.
Is
de
heer
Goseling
werkelijk
zoo
naief,
om
niet
te
weten,
dat
niet
alleen
door
de
Os
sche
brigade,
maar
door
tal
van
politie-beamb-
ten
in
Nederland
de
methode
wordt
gevolgd
om
via
verjaarde
feiten
den
aclitergrond
te
verkrijgen,
noodig
om
nieuwe
feiten
op
te
spo-
ren?
In
deze
methode
heeft
de
Ossche
brigade
uitgeblonken.
Wle
herinnert
zich
niet,
dat
zij
misdrijven
ophelderde,
die
bljna
verjaard
waren
of
waarvan
de
voorbereiding
reeds
verjaard
was?
Mede
door
toepassing
van
deze
methode
is
de
brigade
Koninklijk
onderscheiden.
Steeds
heeft
men
bekentenissen
verkregen
en
is
men
nieuwe
feiten
op
het
spoor
gekomen,
door
eer
ste
verjaarde
feiten
te'
onderzoeken.
Men
krijgt
dan
een
keten,
beginnende
bij
het
begin.
Onder
opperste
leiding
van
•
den
Procureur-Generaal
is
deze
methode
altijd
gevolgd,
doch
nu
wordt
zij
plotseling
zoo
aficeurenswaardig
geacht,
dat
men
er
verdienstelijke
politiemenschen
om
desavoueert.
Een
handis;heid,
Het
is
niet
waar,
dat
de
Officier
van
Justitie
met
dit
onderzoek
niet
op
de
hoogte
was.
Hij
heeft
er
alles
van
geweten.
Ten
aanzien
van
den
tweeden
geestelijke
levert
het
onderzoek
bezwarende
dingen
op.
De
minister
komt
hier
weer
voor
den
dag
met
een
aantal
mededeelingen,
die
van
A.
tot
Z.
onjuist
zijn.
Hij
spreekt
over
den
kroonge-
tuige
en
zegt,
dat
deze
ook
volgens
den
wacht
meester
zelf
een
beestachtig
individu
was.
Hij
haalt
het
verbaal
van
den
wachtmeester
aan
en
dit
maakt
diepen
indruk
in
de
Kamer.
Doch
dit
succes
verkreeg
de
minister
zeer
goedkoop,
n.l.
door
een
handigheid-
Wij
zullen
dit
verbaal
ook
aanhalen.
Er
staat
ih:
„ffet
onderzoek
in
1931
is
ook
door
mij
verricht
en
betrof
toen
o.a.
feiten
in
192S
en
1924:
Dit
onderzoek
heeft
toen
tot
geen
resultaat
geleid.
De
eenige
die
bezwarende
verklaringen
aflegde
tegen
den
pastoor
was
X.
Het
is
mij
bekend,
dat
dit
een
der
ge
vaarlijkste
en
beruchtste
individuen
van
Oss
is,
die
zich
ook
op
zedelijk
gebied
beestachtig
heeft
misdragen".
Een
handigheid..
..
het
gaat
hier
om
den
kroongetuige
in
1931,
Doch
dit
is
geenszins
de
kroongetuige
van
thans.
Dit
is
een
man,
die
geen
veroordeeling
achter
den
rug
heeft
en
die
zeer
gedetailleerde
verklaringen
heeft
afgelegd,
evenals
een
aantal
andere
getuigen.
De
vroe-
gere
kroongetuige,
het
beestachtig
individu,
is
thans
weer
als
gewoon
getuige
gehoord.
De
mi
nister
verwart
de
situatie.
Het
is
niet
waar,
dat
een
verhoor,
waarop
de
minister
doelt,
in
hei
bijzijn
van
enkele
marechaussees
heeft
plaats
gehad.
Ook
alweer
een
kleine
onjuistheid,
een
kleine
handigheid,
waarmede
Zijne
Excellentie
de
zaken
vertroebelt.
De
minister
is
nu
zoo
verontwaar-
digd,
dat
het
„beestachtig
individu"
is
gehoord.
Doch
weet
Zijne
Excel
lentie
wel,
dat
deze
man
in
enkele
andere
zaken
op
verzoek
van
Justitie
zelf,
handlangersdiensten
verricht
heeft
en
toen
a
raison
van
f
100
be
paalde
getuigenissen
heeft
afgelegd?
Toen
het
tegen
de
Ossche
onderwereld
ging,
was
hij
als
getuige
bruikbaar
genoeg.
Men
voelt:
hier
wordt
voortdurend
met
twee
maten
gemeten
en
dat
is
het,
wat
de
geheele
zaak
zoo
ergerlijk
maakt.
Hoe
1.S
deze
zaak
tegen
den
pa.stoor
afgeloo
pen?
De
wachtmeester
zegt
daarvan
„op
gron-
den
aan
het
algemeen
belang
ontleend,
Is
de
verdachte
met
medevveten
van
den
heer
Offi
cier
van
Justitie
niet
gehoord
en
is
het
onder-
ioek
in
dezen
gestaakt.
Dit
houdt
dus
in,
dat
een
volledig
overleg
met
den
Officier
is
gepleegd.
De
Officier
herinnert
zich
zulks
niet
meer,
doch
de
wachtmeester
zegt,
dat
de
Officier
van
alles
geweten
heeft
en
dat
de
Officier
hem
mededeel-
de
de
zaak
niet
te
willen
vervolgen,
omdat
hij
de
affaire
wel
met
den
bisschoi)
zou
regelen.
Hier
zijn
dus
twee
verklaringen,
die
lijnreclit
tegenover
elkaar
staan.
De
minister
neemt
voetstoots
die
van
den
Officier
aan,
be-
schuldigt
en
passant
den
wachtmeester
van
een
vaisch
proces-verbaal
en
heeft
weer
een
ar
gument
tegen
de
marecihaussee.
Wij
heibben
echter
bij
den
Officier
ail
enkeie
malen
een
zwak
herinneringsvermogen
opgemerkt,
en
wij
be-
twijfelen,
of
bij
een
onderzoek
zijn
mededeelin
gen
wel
steekhoudend
zullen
blijven.
Maar
een
onderzoek
is
nimmer
gehouden.
Indien
echter
de
wachtmeester
gelijk
heeft,
zouden
wij
gaar
ne
de
gronden,
aan
het
algemeen
belang
ont
leend,
eens
willen
vernemen
waarom
dit
on
derzoek
is
gestaakt.
Doch
ook
aJ
ac'ht
men
deze
gronden
juist,
dan
kan
men
de
marechaussee
dit
onderzoek
tocih
nimmer
verwijten.
Er
worden
openlijfc
in
Oiss
allerlei
beschuildigingen
tegen
den
eenen
pastoor
geuit
en
deze
beschiulidiiigdnigen
zijn
door
de
nationaalisocialdstisobe
pers
ovei-geno-
men.
Zoo
iets
kan
tooh
geen
fatsoenlijlk
mensch
op
zioh
laten
zitten.
Dat
de
marechaus
see
hier
een
onderzoek
instelde,
was
haar
plioht
en
niets
dan
haar
pldoht.
Zij
aou
in
ge
breke
zijm
gebleven,
indien
zij
het
had
na-
gelatien.
^
De
minister
zegt,
dat
het
onderzoek
op
on-
kiiesche
wijze
is
veirricibt.
Het
is
nimmer
aan-
genaam,
dat
minderjarigen
in
zedendelicten
wopden
gehoord,
doch
men
moet
of
deze
metllnode
toepassen,
of
geen
vervolgimg
wegens
zedendedicten
meer
instellen.
Dat
het
onder-
zoeik
op
zichzelf
onikiesoh
zou
zijn
geweest
ge-
looven
wij
niet,
want
dan
komen
wij
voor
een
psyohiodogisch
raadsel
te
iStaan.
De
directie
van
de
N.V.
Organon
brengt
den
wachtmeester
De
Gier
openilijik
hulde
voor
de
kiescihe
wijze
waarop
in
de
zaak
tegen
den
directeur
is
op-
getreden.
Is
het
nu
aan
te
nemen,
dat
de
innig
katlholieke
wachtmeester
eenaklaps
ten
op-
ziohte
van
de
pastoors
op
ortkiesche
wijize
gaat
bandelen?
Tot
zoover
de
aangelegeniheid
van
de
twee
geestelijken.
Al®
angiument
voor
den
maatregel
\
ten
apmchte
van
de
marechaussee
had
de
mi
nister
dit,
zonder
onderzoek,
nimmer
mogen
gebruiken.
^
Een
derde
angument
van
den
minister
was
het
W'K'finde,
wij
citeeren
h^m:
„Nog
een
andere
zaak
was
mij
in
dezen
tijd
ter
kennis
gekomen.
Men
zal
zeggen:
een
kUinigheidje,
maar
in
de
geheele
sfeer
toch
teekenend.
Men
moet
die
sfeer
niet
onderschatten.
Men
moet
de
gevolgen
zien
van
e(n
stroom
van
verkeerd
gerichten
dienstiper.
Het
betreft
hier
een
kleinen
manufacturier,
die
een
kwestie
had
met
een
mtikeljuffrouw
over
de
betaling
van
f
13.6S.
Die
manufaaturier
wordt
op
8
Maart
in
de
marechaussee-kazerne
geroe-
pen
en
men
houdt
hem
daar
vast
tot
in
den
loop
van
den
volgenden
ochtend,
ter-
wijl
te
duidelijk
was,
dat
het
een
civiele
zaak
bltrof."
Alweer,
volmaakt
onjuist.
De
niinister
weet
eenTOudiig'piet,
waarover
hij
spreekt.
Er
was
wed
degeli^k
sprake
van
een
strafrechtelijke
zaak.
Het
jneisje
beschuldigde
er
den
kleinen
manufactufier
van
een
bedrag,
dat
haar
toe-
kwam,
veiduisterd
te
hebben
en
zelf
gaf
de
man
toe
to
geld
voor
reparatie
van
een
auto
te
hebben
gebruikt.
Het
was
een
vrij
inigewik-
kelde
k-westie,
te
uitvoerig
om
hier
uiteen
te
zetten.
Het
is
den
minister
misschien
wel
duidelijk,
dat
het
hier
am
een
civiele
zaak
gaat,
doch
hij
staat
hierin
alleen
op
de
wereld.
Het
was
een
auiver
strafrechtelijke
zaak.
Niettemin
heeft
de
mindster
de
ongelhoorde
vrijmoed'iigh
eid
de
mareohaussee
ten
laste
te
leggen
door
vrijheidstieroovdng
pressie
tot
op-
lossing
der
kwestie
in
een
bepaalde
richting
te
beinvloeden.
Daar
is
eenvouddg
niets
van
waar.
De
man
is
gedurende
den
door
die
wet
vast-
gestelden
termijn
vastgeihouden.
De
mare
chaussees
zijn
in
het
geheeil
ndet
hun
boekje
t6
budten
j^egaan.
Nogmaals,
het
gaat
ons
ook
Merbij
weer
niet
oni
de
vraag,
of
die
man
ad
dan
niet
schuldig
is.
Wij
ontkennen
echter
positief,
dat
de
mare
chaussees
hier
iets
gedaan
hebben,
dat
zij
niet
mochten
doen.
Als
argument
voor
het
optre
den
van
den
minister
is
dit
stukje
uit
zijn
be
toog
even
fout
als
waardeloos.
Een
onwelgevallig
onderzoek.
WIERDE
argument
van
Zijne
Excellentie.
V
Ditmapl
geeft
de
minister
het
in
telegram-
stijl:
.,Ondanks
mededeeling
van
het
hoofd
van
politic
van
Oss,
dat
hem
bij
onderzoek
ge
bleken
was,
dat
het
hier
geen
strafbaar
feit
betrof,
overgegaan
tot
arrestatie
van
twee
jonge
menschen,
welke
bij
voorgeleiding
na
4
dagen
door
den
Officier
van
Justitie
wer-
den
iu
vrijheid
gesteld.
Indien
van
eenig
strafbaar
feit
sprake
zou
zijn
geweest,
had
dit
geen
hoogere
waarde
kunnen
hetreffen.
dan
ong^veer
tien
gulden.
Veel
ruchtbaar-
heid,
wMrdoor
gemeentelijke
gezagsdragers
volkomen
ten
onrechte
in
een
kivaad
dag-
licht
werden
gesteld".
O
n
w
aa
r
:
Zijne
Excellentie
kent
de
fei
ten
niet.
Hij
geeft
dit
mln
of
meer
toe,
door
te
zeggen,
dat
hij
deze
kwestie
slechts
S
dagen
voor
zijn
rede
van
zeer
nabij
kehde.
Wij
ken-
nen
de
kwestie
langer.
Er
zijn
wel
degelijk
strafbare
feiten
gepleegd,
alleen
zij
vielen
niet
te
bewijzen
en
het
is
de
vraag,
of
men
met
de
gearresteerden
inderdaad
de
daders
te
pak-
ken
had.
Dit
bleek
niet
vast
te
staan
en
daarop
zijn
de
jongens
vrijgelaten
door
den
Officier,
die
van
de
geheele
zaak
alweer
op
de
hoogte
was.
BU
het
vooral
in
Oss
zeer
teere
werk
voor
de
jeugdige
werkloozen
heerschen
toestanden,
die
ten
hemel
schreien.
Wij
hebben
destijds
ongeveer
17
jongens
gesproken
en
wat
wij
hoord^
was
meer
dan
erg.
Het
beginsel
van
contra-prestatie
"w^erd
er
toegepssit
op
een
wijze,
zooals
niemand
dat
gaarne
wenscht.
En
dat
in
een
gfcieente,
waarvan
het
hoofd
als
bij-
betrekkinf
de
functie
van
rijksinspecteur
der
werkversftiaffing
bekleedt.
Sociale
Zaken
in
Den
Haa|
heeft
toen
bepaalde
maatregelen
moeten
nefmen.
Dat
door
deze
zaak
gemeente
lijke
gezagsdragers
in
een
kwaad
daglicht
zijn
gesteld,
is'waar,
maar
niet
ten
onrechte,
zooals
de
minister
zegt,
doch
volkomen
terecht.
Nu
hooren
■wl)
tot
onze
verwondering
over
deze
affaire
i^
nieuws.
De
minister
zegt;
,,Om^W'ijld
ingrijpen
was
te
meer
ge-
bode%
omdat
de
wijze
waarop
het
onder
zoek
de
zaak
der
jeugdwerkloozenzorg
had
hlaats
gevonden,
den
Officier
van
Just^
bereids
aanleiding
had
gegeven
om
M
15
November
1937
de
brigade
Ko-
ninkmke
marechaussee
te
verbieden
onder-
zoekm
in
te
stellen
in
zaken,
waarbij
or-
ganew.der
gemeente
Oss
waren
betrokken,
hetge^n
voor
de
brigade
der
Koninklijke
maredliaussee
een
ernstige
waarschuwing
moet'iijn
geweest."
Wij
he]|)en
ernstige
reden
om
aan
de
julst-
heid
van
ieze
mededeeling
te
twijfelen.
Is
zij
juist,
danis
de
Officier
van
Justitie
ver
buiten
zijn
boek|!
gegaan.
Waarom
mag
een
opspo-
ringsambtlnaar,
die
aan
de
wet
alleen
zijn
be-
voegdheid
ontleent,
zich
niet
bezighouden
met
misdaden
floor
gemeentelijke
organen
en
haar
functionajsscn
bo
Hoe
kan
de
Officier
van
Justiie
zooiets
verbieden
en
hoe
kan
de
minister
It
dekken?
De
za^
is
zoo:
By
de
jeugdwerkloozen
zorg
is
fonder
twijfel
geknoeid,
de
mare-
chausse^
stond
deze
maand
op
het
punt
een
streng
onderzoek
in
te
stellen
naar
onregel-
matigheden,
die
zouden
bestaan
bij
een
an
dere
gemeente-instelling.
Dit
onderzoek
Is
thans
stopgezet.
Dit
onderzoek
was
den
ge-
meentel^ken
antoriteiten
hoogst
onwelge
vallig.
Toen
de
marechaussees
een
gemeentebeamb-
te
wegens
knoeierij
arresteerden
en
de
man
kort
daarop
veroordeeld
werd,
is
hij
daarna
weer
rustig
tot
gemeentebeambte
aangesteld.
Dit
geeft
toch
alles
te
denken.
Bovendien,
als
er
een
dergelijk
verbod
van
den
Officier
van
Justitie
was,
hebben
de
marechaussees
er
niet
naar
gehandeld,
want
zij
zijn
in
Maart
nog
—
met
medeweten
van
denzelfden
Officier
—
een
onderzoek
tegen
een
andere
gemeente-instel
ling
begonnen.
Als
het
waar
is,
dat
de
Officier
op
15
November
1937
dit
onwettig
bevel
heeft
gegeven,
heeft
Irij
het
in
feite
dan
toch
in
Maart
weer
ingetrokken.
Doch
dit
deelde
de
minister
niet
aan
de
Kamer
mede.
Hij
gewaagt
slechts
van
een
ernstige
waarschuwing.
Hoe
rijmt
men
dit
alles
met
elkaar?
Aan
wie
de
schuld?
De
minister
is
de
reeks
van
zijn
argumenten
met
een
insinuatie
begonnen,
hij
eindigt
wederom
met
een
insinuatie:
er
zou
een
man
mishandeld
zijn
in
de
marechaussee-kazerne.
Wij
kunnen
dez?
zaak
laten
voor
wat
zij
is,
zij
is
nog
in
onderzoek
en
wij
willen
gaarne
de
resultaten
van
dit
onderzoek
afwachten.
Wij
wilden
er
echter
onze
verbazing
over
uitdruk-
ken,
dat
dit
onderzoek
opgedragen
is
aan
de
gemeentepolitie,
die
niet
eens
de
bevoegdheid
heeft
de
betrokken
marechaussee
te
hooren.
De
minister
heeft
in
eerste
instantie
nog
twee
punten
aangehaald,
waarom
hij
tegen
de
briga
de
Oss
gekant
was.
Het
eerste
betreft
de
slech
te
verhouding,
die
er
bestond
tusschen
de
ma
rechaussee
en
de
gemeentelijke
overheid,
de
tweede
de
ruchtbaarheid,
die
vele
zaken
in
Oss
hebben
gekregen.
Wanneer
men
als
buiten-
staander
de
verhouding
marechaussee
en
ovei--
heid
in
Oss
beziet,
valt
een
ding
duidelijk
op:
de
marechaussee
is
in
de
weer
om
schoon
,
schip
te
maken,
zij
pakt
alles
flink
aan,
zij
is
ijverig
en
de
stroom
van
haar
dienstijver
is
gedurende
jaren
zoo
goed
gericht,
dat
zij
tientallen
arrestaties
weet
te
verrichten,
die
evenzooveel
veroordeelingen
met
zich
mede-
brengen.
Stel
tegenover
deze
actie
het
lauwe
optreden
van
de
gemeentelijke
overheid.
Bur
gemeester
Ploegmakers
ontkent
in
den
begin-
ne,
dat
de
misdadigheid
in
Oss
erger
is
dan
elders,
de
gemeentepolitie
doet
nagenoeg
niets,
bespionneert
de
marechaussee,
er
is
geen
en
kele
drift
waar
te
nemen,
om
de
zaken
ernstig
aan
te
pakken,
als
er
een
nieuwe
inspecteur
moet
zijn
—
moeilijke
politioneele
functie
juist
in
Oss
—
neemt
men
een
onervaren
jong-
mensch.
Want
men
ontkent
immers,
dat
er
in
Oss
een
bijzondere
misdadigheid
zou
zijn.
De
gemeentelijke
autoriteiten
ontkenden
dat
ten
heftigste
in
hetzelfde
jaar,
dat
er
88
arrestaties
zijn
verricht,
de
gemeentelijke
autoriteiten
ont
kennen
het
nu
ook
weer,
nu
men
op't
punt
staat
andere
personen
aan
te
pakken
dan
„Toon
de
Soep"
en
de
zljnen.
Dit
alles
moet
wel
een
slechte
verhouding
ten
gevolge
hebben,
te
meer,
waar.
de
marechaussee
ook
gaat
ingrij
pen
in
het
doen
en
laten
van
gemeentelijke
organen.
Maar
aan
wie
ligt
hier
de
schuld?
Het
spreekt
toch
voor
zichzelf,
dat
een
frau-
de,
door
een
gemeente-ambtenaar
verricht,
door
een
marechaussee
ontdekt
moet
worden.
En
als
dank
voor
deze
activiteit
wordt
de
marechaus
see.
weggejaagd
en
wordt
burgemeester
Ploeg
makers
niet
alleen
herbenoemd,
doch
ook
nog
geprezen
om
zijn
tact
en
voortvarendheid.
Om
zijn
voortvarendheid,
nota
bene!
Dat
aan
het
gebeurde
in
Oss
ruchtbaarheid
is
gegeven,
ligt
in
den
aard
der
zaak.
Oss
staat
nu
eenmaal
in
het
middelpunt
van
de
belang-
stelling
en
een
plaatsje,
waar
een
dergelijke
enorme
criminaliteit
heerscht,
trekt
nu
een
maal
de
aandacht.
Het
is
niet
waar,
dat
deze
ruchtbaarheid
door'
de
marechaussee
is
bevor-
derd.
Hoe
zou
b.v.
anders
de
arrestatie
van
een
bekenden
industrieel
een
week
lang
geheim
zijn
gebleven?
Het
is
nog
minder
waar,
dat
de
lof,
de
marechaussee
toegezwaaid,
deze
men
schen
op
hoi
heeft
gebracht.
De
minister
zegt,
dat
de
mannen
op
hoi
zijn
geslagen
om
den
grooten
lof,
die
hun
den
laatsten
tijd
is
toege
zwaaid.
Zijne
Excellentie
stelt
ons
hier
alweer
voor
een
psychologisch
raadsel.
Drie
jaar
ge-
leden
worden
de
marechaussees
door
Hare
Ma
jesteit
persoonlijk
gehuldigd,
staan
de
kranten
vol
van
lofuitingen
te
hunner
aanzien
en
zij
slaan
niet
op
hoi.
Nu
plotseling
worden
ze
even
geprezen
en
de
geheele
brigade,
bestaande
uit
tien
man,
slaat
zoozeer
op
hoi,
dat
zij
in
haar
geheel
moet
worden
overgeplaatst.
Dit
zijn
toch
alle
zaken,
.die
men
niet
kan
verdedigfen*
Het
ministerieele
betoog
is
wel
bij
uitstek
slap.
Wat
blijft
er
nu
over
van
hetgeen
de
minis
ter
aan
den
Procureur-Generaal
telegrafeerde,
toen
hij
dezen
opdroeg
de
opsporingsbevoegd
heid
aan
de
marechaussee
te
benemen?
Dat
te
legram
luidde
aldus:
„Vit
verhalen
en
rapporten
blijkt
mij,
dat
de
brigade
Koninklijke
marechaussee
te
Oss
naast
haar
u
bekende
activiteit
in
een
aanhangige
belangrijke
strafzaak
bij
haar
opsporingsonderzoek
in
andere
ge
vallen
den
laatsten
tijd
een
methode
toe-
past,
die
zoo
ernstige
bedenking
heeft,
dat
ik
aanleiding
vind
u
op
te
dragen
den
be
trokken
divisiecommandant
namens
mij
mede
te
deelen,
dat
de
brigade
tot
nader
order
zich,
behoudens
uw
uitdrukkelijken
last,
te
onthouden
heeft
van
ieder
opspo
ringsonderzoek.
Aangiften,
bij
de
b7'igade
inkomende,
zijn
door
te
geven
aan
gemeert-
tepolitie."
Er
is
door
de
brigade
Oss
geen
an
dere
methode
toegepast
dan
die
zy
onder
goedkeuring
van
het
hoogste
justitieele
gezag
reeds
jaren
toepaste
en
waarom
zij
Koninklijk
onder
scheiden
is.
De
minister
heeft
met
geen
woord
en
met
geen
feit
waar
kunnen
maken,
waarom
hij
een
zoo
krassen
maatregel
tegen
de
mare
chaussee
trof
en
waarom
deze
zoo
haastig
en
waarschijnlijk
met
een
onwettig
middel
moest
worden
door-
gevoerd.
De
minister
zegt,
dat
zijn
oordeel
ook
berust
op
de
verbalen
van
de
marechaussee
zelf,
die
hij
gezien
heeft;
in
tweede
insitantie
komt
hij
daarop
zelfs
nog
uitvoerig
tervig.
Het
is
moste-
lijk,
d'at
hij
bepaaide
verbalen
gezien
heeft,
dioc'h
hij
ciiteept
sleclnts
Tsorte
stuKjes
en
uit
de
citaten
blijkt
niets
ten
nadeele
van
de
maipe-
chaussees.
Neen,
de
mdnister
voelt
dit
ook
wel
en
komt
wederom
in
tweede
instantie
terug
op
het
verhoor
van
den
waohbmeester,
dat
hij
als
liet
piece
de
resistance
van
zijn
onderzoek
be-
schouwt.
Over
dit
sohandelijke
verhoor
van
een
der
tien
leden
der
brigade
hebben
wij
onze
meening
reeds
gezegd
en
ook
over
de
waarde,
die
men
daaraan
hecbten
moet.
De
mindster
zegt:
„De
wacihtmeesiter
moest
gelegenheid
heb
ben,
zijn
standpunt
uiteen
te
zetten."
En
de
negen
andere
leden
van
de
brigade,
wier
op-
sporingsbevoegdlheild
geschorst
is,
waarom
heb
ben
deze
die
gelegenheid
niet
gekregen?
■Voor
diitmaail
wilden
wij
eindigen.
Lasteraars
hebben
ons
in
de
schoenen
gesehoven,
dat
wij
terwille
van
sensatie
of
uit
antd-papdstische
overwegingen
deze
zaak
hebben
aangevat.
In
werkelijkheid
zijn
wij
deze
zaak
begonnen,
omdat
wij
de
waarachtige
overtuiging
hebben,
dat
er
in
Oss
groot
onreoht
is
gesohded.
Wij
hebben
de
rede
van
den
minister
uiteengera-
feld,
wij
hebben
nog
een
dossier
van
onjuist-
heden,
die
daarin
voorkomen.
Wat
zijn
het
voor
zaken,
dde
men
met
onjuiste
mededeelin
gen
gaat
verdedigen?
Zaken,
die
niet
deugen.
De
miniister
is
in
gebreke
gebleven
zijn
maat
regel
en
de
haast,
waarmede
deze
is
doorge-
voerd,
te
verklaren.
Hij
heeft
stoutweg
enkele
dingen
gedebuteerd,
dde
den
toete
van
het
sim-
pel
onderzoek
zedfs
niet
kunnen
doorstaan.
'Van
een
siimpel
onderzoek
—
want
wij
bescihdkken
niet
over
de
mogelijfcheden
van
een
mdnister
van
Jusitiitie
te
dezen
opzichte.
De
mdnieter
van
Justitie
heeft
den
leden
van
de
brigade
nog
eens
ultdrukkelijk
den
zwijg-
plioht,
dien
zij
als
mdlitairen
hebben,
ingegrift.
Wij
meenen
in
dit
stuk
aangetoond
te
hebben,
dat
de
minister
daarin
van
zijn
standpunt
ge
lijk
had.
Er
moest
hier
niet
alleen
g
e
z
w
0-
g
e
n,
er
moest
hder
ook
verzwegen
-worden.