Tekstweergave van KKO7536-445-144

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
2/- «> ''fSS Waarom geen enquete? T^A het Kamierdetoat over het Ossche geval, ' dat sleohts ten deele vertielderend heeft gewerkt, is het gerucht ora deze zaak nog niet verstomd. Het is opmerkelijb, dat zich hier tegenstellingen vertoonsn tusechen een aantal organen der opembare meening en de Tweede Kamer. Want in ons parlement waren het, na de verklarinigen van minister Goseling, eigen- lijik slechts de woordvoerders van de staat- kundig-gerefo'rmeerde en nationaal-socialisti- ■sche fracties, die in ham fe'l verzet tegen het beleid vaji den minister van Justitie hebben volhard. Deze tegenstelling tusschen een deel der pers en de Kamer is minder vreemd dan zij op het eerste gezioht sctiijut. V6(5r het Kamerdebat ■was vooral van extremistische zijde een der- gelijke stroom van waarheid en verdichtsel over deize zaak losgelaten, dat de minister ten deele gemakkelijk spel had. Want joiist omdat zijn tegenstanders teivoren soms zoo mateloos overdreven hadden, kon hij door een korte mededeeling van feiten op een aantal tot nog toe omstreden punten gemakkelijk winnen. Zoo konden bijiv. de beweringen over de vermeende oneenigheid tusschen den minis ­ ter en zijn arobtgenoot van Defensie, en over de nog niet gesloten straf-vervolging tegen den „bankier" zonder moeite w^orden rechtge- zet. De Kaimer in haar gehee'l is dan ook onder den ban 'gekomen van het mindsterieele betoog. En diit des te meer, daar het voor een nuchter toeoordeelaar niet moeilijk was, vast te stellen, dat de minister voor zichizelf overtuigd was, niet alleen te goeder trouw, maar ook juist gehandeld te hebben. Dit alles neemt eclhter niet weg, dat wat den feitelijken gang van zaken betreft, de Kamer het getieele complex van omstandig- heden zeker niet volledig kon overzien. Zij had niet de 'besohikking over schriftelijke sbukken en over dossiers, maar zij moest afgaan op een mondeling relaas vaji feiten, dat met kracht yan overtuiging werd voorgedragen. Leest men echter de ,,HandeMngen" en neemt men kennis van al hetgeen sindsdien pro en contra het beieid van den minister in pers- poleimieken is te berde gebraclit, dan valt op een aantal onderdeelen wel een aaider lioht. Zoo verklaarde bijrv. de mtnister, dat hg met den inspecteur van de Koninklijke Marechaus- see en met den betrokken divisie-coramandant overleg heeft gepleegd aangaande de thans doorgevoerde miutaties. Natuiurlijk is dit waar, maar bij het raadplegen van de ,,Handelingen" blijkt, dat er niettemin geenvooraf gaand overleg met deize zelfde heeren over den e r s t e n geruchtmakenden stap van den minister •— het stopzetten van de o-psporings- bevoegdheid heeft plaats gehad. Een dag d a a r n a pas heeft name'lljk de minister, vol- gens zijn eigen woorden, een beapreking met de beide verantwoordelijke dhefs gehad. Al- weer volgens de ,,Handelingen" toonden zij Eioh „ontzet" over de gedraglngen van hun minderen. Geizien de inlichtingen, welke de „N. R. Ct." omtrent de reperciuissie van het geheele geval in de kringen van de marechaus- see heeft verkregen wij maakten daar on- Jangs melddnig van moet men zich evenwel afvragen, of de ..ontzetting" der beide chefs werkelijk zoo „ontzettend" groot is geweest. Of de Minister van Justitie tegenover zgn | amibtgenoot van Defensie al dan niet bevoe^^ ! heden zou overschreden hefaben de vraag la van verschillende zijden opgeworpen ; vormt 0.1. geensains het voomaaanste aspect van de zaak. Vooral nu gebleken is, dat de maatregelen met instemming van deizen laat- ete genomen zijn, Veel en veel belanigrijker aohten wij nadere I'oorlichting over het bespro- kene op de langdurige conferentie, welke den 26sten Maart tussdhen den prooureur-generaal, den officier van Justitie en den betrokken wachtmeester der Koninklijke Marechaussee klaarblijkelijk heeft plaats gehad. Dit alles zijn slechts details, die echter de sfeer waarin dat alles plaats vond kiuimen verihelderen. Daamaast blijft de vraag be- staan: of de u r g e n t i e voor de geroichtma- kende maatregelen aanwezig was. Voor die urgentie en voor de noodzaak van het for- sche, ongewone ingrijpen van den Minister in het algemeen, kunnen wij ook nu nog geen dringende redenen zien. In den tijd, ver- loopen sinds het Kamerdeibat, zijn in pers- organen van verschillende richtingen stroo- men beschouwingen met oude en soms nieuwe bij'zonderheden over het Ossche goval losge- komen. In breeden kring is de belangstelling voor de vraag, of de Minisiter hier te hard van staipel geloopen zou zijn en of Zijne Excellentie de brigade-Oss onrechbvaardig behandeld zou hebben, nog niet geluwd. Inibegendeel. Onge- twijifeld wordt daarbij hier en daar ook „poli- tiek gedreven". Maar daamaast bestaat er ongetwijfeld ook in breede lagen der bevolking over het verloop van dit geval een bona fide gevoel van onbevredlgdheid, dat ook na het Kamer-detoat niet is weiggenomen'. Nu in deze geheele affaire nog te veel vra- gen open blijven, zou het in ons blad ontwik- kelde denktoeeld van prof. mr. C. W. de Vries van een parlementaire enquete een bij uits'tek toevredigende oplossing kunnen bieden. Een parlementaire enquSte-commissie zal het recht en den plicht heWben een uitvoerig onderzoek door middel van verbalen en kennis-neming yan bescheiden in te stellen. Reeds tbans zijn er te veel wolken van gerucht ontstaan, welke met behulp van polemiekea niet zullen ver- dwijnen. Door toepassing van het parlemen ­ taire recht van onderzoek kan op doeltreffende en uiteindelijke wijize klaarheid worden ver- schaft.