Tekstweergave van KKO7536-445-153
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
a
rJc>
(Ly/LCLCt4)
2Z
—
W
CZinrp-n^iC4,/42^,
DE
INSINUATIES
DUREN
VOORT.
/QJ^
In
„Het
Liberale
Weekblad"
van
15
April
verklaarde
mr.
Wendelaar,
voorzitter
van
de
liberale
Tweede-Kamerfractie,
zich
volkomen
tevreden
over
het
ministerieele
antwoord
inzake
Oss.
Wanneer
ik
zie,
wat
deze
interpellatie
heeft
opgeleverd,
dan
constateer
ik
vooreerst
dat
de
Kamer
in
overgroote
meerderheid
over-
tuigd
werd
door
de
klare
en
bondige
inlich-
tlngen
van
den
minister,
dat
daarentegen
in
sommige
persorganen
een
gevoel
van
onbevre-
digdheid
aan
den
dag
treedt.
Hoe
is
dat
te
verklaren?
Hier
en
daar
in
de
pers
kan
men
de
bewa
ring
vinden
dat
de
minister
de
feiten
onjuist
stelde,
maar
als
die
bewering
waarheid
zou
bevatten,
dan
is
toch
alleen
maar
aannemelijk,
dat
des
ministers
ambtenaren
hem
verkeerd
zouden
hebben
voorgelicht.
Want
dat
de
minister
de
feiten
anders
zou
voorstellen
dan
ze
hem
waren
medegedeeld
is
voor
iemand,
die
mr.
Goseling
kent,
uitgesloten.
Welnu,
Vi'anneer
de
feiten
dus
in
werkelijkheid
anders'
zijn
geweest,
dan
ze
den
minister
en,
door
zijn
mond,
aan
de
Kamer
zijn
medegedeeld,
dan
mag
men
dat
noch
aan
de
Kamer,
noch
aan
den
minister
wijten.
Het
zou
in
dat
geval
van
belang
zijn
om
thans
in
alle
rust
en
kalmte
het
bewijs
te
brengen
dat
de
feiten
inderdaad
anders
zijn
geweest.
De
heer
Wendelaar
gelooft
niet,
dat
men
dit
bewijs
zal
brengen,
een
verwachting,
die
wonderwel
klopt
met
al
hetgeen
wij
na
de
interpellatie
gelezen
hebben.
Wat
de
minister
zei,
aldus
de
heer
Wende
laar
terecht,
„was
inderdaad
zoo
klemmend,
dat
er
geen
speld
tusschen
te
krijgen
was;
dat
kon
ook
niemand
vrijwel
de
geheele
Kamer
was
overtuigd,
dat
een
eerlijk
man
er
in
geslaagd
was
zijn
beleid
te
verdedigen."
En
de
schrijver
besluit;
Uit
de
door
den
minister
opgesomde
geval-
len
bleak
heel
duidelijk,
dat
de
brigade
Oss
der
marechaussee,
in
strijd
met
de
belangen
van
het
volk,
meermalen
buiten
hare
bevoegd-
heid
was
gegaan
en
onnoodig
hard
was
opge-
treden.
Dat
de
minister
daaraan
een
eind
heeft
willen
maken
was
niet
alleen
zijn
goed
recht,
het
was
zijn
plicht.
Zoo
zag
het
de
overgroote
meerderheid
der
Kamer.
|
De
heer
Wendelaar
heeft
den
moed
%an
zijn
overtuiging
en
hij
teekent
die
met
zijn
1
naam.
I
Vlak
na
hem
krijgt
in
hetzelfde
weekblad
„een
geestverwant"
het
woord.
Deze
heer
vertelt
geen
feiten,
diede
heer
Wendelaar
vraagt,
hij
gaat
fanta-
s
e
e
r
e
n.
Dat
is
veel
gemakkelijker.
Hij
zal
de
„psychologische
sfeer"
teekenen.
Dat
gaat
zoo:
Niemand
is
ooit
ontkomen
aan
den
indruk,
dat
er
daar
in
Oss
taai
en
machtig
verzet
wordt
geboden
aan
de
reiniging
van
dien
Augiasstal.
Dit
verzet
bepaalt
zich
niet
tot
Oss;
in
breeden
kring
heerscht
de
meening,
dat
dit
■
een
zeer
specifiek
Brabantsch
verschijnsel
is,
waarin
het
geestelijk
gezag
van
den
roomsch-
katholieken
clerus,
die
daar
oppermachtig
is,
een
rol
speelt.
Wij
deelen
deze
meening.
Wij
verzoeken
echter,
ons
goed
te
begrijpen.
Wij
denken
er
niet
aan
te
beweren
of
te
insinueeren,
dat
de
geestelijkheid
de
misdaad
steunt
tegen
politie
en
justitie.
Wei
echter
hebben
wij
den
indruk,
dat
de
geestelijkheid
sterk
geneigd
is
alles,
wat
de
geloovigen
(en
dat
is
zoo
ongeveer
de
heele
bevolking)
betreft,
zeU
te
bedisselen
en
te
beredderen,
en
daarbij
liefst
geen
inmenging
van
eenig
ander
gezag
heeft.
Dit
is
trouwens
de
meer
en
meer
gehuldigde
en
doorgevoerde
roomsch-katholieke
opvatting,
uiting
en
consequentie
van
het
autoritair
gezag
van
de
kerk
op
alle
levensterrein.
Deze
opvatting
heeft
als
zuurdeesem
het
roomsche
leven
doortrokken.
Waar
haalt
deze
anonieme
schrijver
het
recht
vandaan,
zijn
kwaadaardige
fantasie,
die
niets
hoogenaamd
met
de
feiten
te
maken
heeft,
als
waarheid
voor
te
stellen?
Laat
hij
eens
een
voorbeeld
geven,
dat
katholieke
priesters
in
Brabant
de
(overigens
in
het
geheel
niet
bestaande
maar
juist
met
de
katholieke
leer
vierkant
strijdige)
opvat
ting
zouden
verkondigen,
ja
practizeeren,
dat
de
kerk
autoritair
gezag
heeft
op
alle
levens
terrein
en
dat
zij
met
name
op
onoirbare
wijze
zich
bemoeien
zou
met
het
werk
van
politie
of
justitie.
De
schrijver
in
„Het
Lib.
Weekblad"
heeft
de
alle
perken
te
buiten
gaande
vrijmoedig-
heid
te
insinueeren:
Dit
wereldlijk
gezag
is
bovendien
in
het
Zuiden
gewoonlijk
samengesteld
uit
trouwe
zonen
der
kerk,
die
reeds
uit
overituiging
den
groot'sten
eerbied
koesteren
voor
de
geeste
lijkheid
en
zich
tot
gehoorzaambeid
aan
haar
verplicht
achten.
Het
moet
tot
o-pmerkzaaroheid,
en
tot
ge-
zonid
wantrouwen
dwdngen,
dait
de
felle
en
sensationeele
bestraffing
van
de
Ossche
ma-
reohaussee
onmiddellijk
is
igevolgd
op
de
be-
richten,
welke
er
van
gewaagden,
dat
ook
Ossche
geestelijken
in
een
politieel
onder-
zoek
betrokken.
wareri
geworden.
Men
mag
dit
geen
anti-papisme
noemen,
want
er
bestaat
nu
eenmaal
papisme.
Is
het
niet
diep
treurig,
dat
hier
op
sluwe
wijze
toch
wordt
geinsinueerd,
wat
vies
an-
tipapisme
zegt,
dat
nl.
katholieke
ambtena
ren
niet
schromen
hun
ambtseed
te
schen-
den?
En
wat
zegt
men
van
de
insinuatie,
die
daarop
volgt
en
blijkbaar
bedoeld
is
als
be
wijs?
Men
mag
dit
geen
anti-papisme
noemen,
zegt
deze
anonieme
lasteraar,
vermits
in
zijn
fantastisch
brein
nu
eenmaal
een
papisrhe
bestaat,
dat
geen
katholiek
a
a
n
v
a
a
r
d
t.
En
hij
besluit:
De
opvatting,
dat.
in
protestanitsch
milieu
hetzelfde
zou
kuonen
gebeuren,
bestaat
ner-
gens.
Dat
deze
opvatting
nergens
bestaat
in
Ne-
derland,
is
een
gevolg
van
het
feit,
dat
wij,
katholieken,
te
fatsoenlijk
zijn,
om
aan
onze
landgenooten
zonder
eenig
bewijs
de
laster-
lijke
beschuldiging
in
de
schoenen
te
schui-
ven,
dat
zij
hun
ambtsplicht
wel
zullen
ver-
waarloozen,
als
hun
dat
dienstig
voorkomt.
Lasteraars
als
in
„Het
Lib.
Weekblad"
te
gen
ons
modderen,
mochten
wensch^n
wat
van
die
opvoeding
te
pakken
te
hebben.
Hij
is
niet
de
eenige.
In
„De
Waag"
van
16
April
vindt
men
een
plaatje,
waarop
een
mijnheer
voorkomt,
die
blijkbaar
mr.
Gose
ling
moet
voorstellen;
het
bijschrift
luidt:
DE
JUSTITIE
ONTWAPEND.
—
Ja
maar....
—
Mondje
dicht
Mevrouw;
trouwens
U
weet
heel
goed,
dat
de
gerechtigheid
onder-
geschikit
is
aan
het
Departement
van
Jusititie.
Deze
gemeene
insinuatie
wordt
uitgewerkt
in
een
artikel,
dat
tot
titel
draagt:
„Oss
en
de
macht
van
den
Clerus."
Een
„bijzondere
medewerker"
onthult
daar;
Verscbillende
andere
feiten
namelijk,
wel
ke
zich
zouden
hebben
voorgedaan
en
wel
ke
ontoelaaitbare
vergrijpen
betreffen,
echter
door
enkele
andere
personen
begaan,
s
c
h
ij-
nen
immers
wel
degelijk
te
moeten
worden
doodgezwegen,
omdat
wereldlijke
en
vooral
kerkelijke
machten
in
ons
land,
welke
ster-
ker
zijn
dan
de
macht
van
wat
zuiver
reciit
is,
zulks
noodig
vinden.
De
feiten
„zouden"
zich
hebben
voorgedaan
en
„schijnen"
te
worden
doodgezwegen,
maar
ook
deze
schrijver
wacht
zich
wel,
feiten
te
noemen.
Hij
verzekert
met
stalen
gezicht,
dat
„men"
te
Oss
mededeelingen
krijgt,
„welke
zonder
uitzondering
onbetwistbare
aanwij-
zingen
zijn,
dat
er
inderdaad
en
wel
dege
lijk
dingen
gebeurd
zijn,
welke
het
daglicht
niet
kunnen
zien,
doch
dat
de
hoogste
auto-
riteiten
—
speciaal
de
clerus
-—
gezegd
heb
ben:
deze
quaesties
gaan
niet
naar
buiten
en
daarmee
basta."
Men
ziet,
dat
de
feiten
alweer
„aanwijzin-
gen"
zijn
geworden.
Even
verder
verne-
men
wij:
Mocht
de
wadhtmeester
nu
eens
recalci-
trant
WOTden,
z'n
positie
opzij
gooien
en
zeg-
gen:
„Het
kan
me
allemaal
niets
meer
sche-
len,
maar
ik
wil
zeggen
wat
ik
vond",
ja,
dan
zou
er
wat
kunnen
loskomen,
want
dat
men
raar
zou
opkijken,
wanneer
de
dossiers
wer-
kelijk
geopend
zouden
worden,
staat
voor
mij
wel
vast.
De
„aanwijzingen"
blijken
nu
opeens
te
berusten
bij....
ja
bij
wien
eigenlijk?
Het
merkwaardige
is,
dat
„De
Volkskrant"
van
19
April
er
de
aandacht
op
vestigt,
dat
het
„Utrechtsch
Nieuwsblad"
mededeelin
gen
bevatte,
die
alleen
van
bedoelden
wacht-
meester
afkomstig
kunnen
zijn,
zoodat
deze
zich
aan
schending
van
het
ambtsgeheim
zou
hebben
schuldig
gemaakt.
Tot
dusver
hebben
wij
nog
geen
antwoord
op
de
vraag,
wie
aan
de
„N.
R.
Ct."
mede
deelingen
verstrekte,
welke
werden
aange-
diend
als
van
„bevoegde
zijde".
-
Meer
en
meer
krijgen
wij
den
indruk,
dat
de
cam-
pagne
uit
Oss
door
zeer
enkele
personen
wordt
geleid
en
dat
deze
lieden
—
al
of
niet
door
ambtenaren
gesteund
—
een
lawaai
maken
als
van
een
heele
legerschaar!
Het
volk
echter
weet
dat
niet.
Het
wordt
over-
stroomd
met
berichten,
die
eerder
insinua-
ties
moeten
heeten,
berichten,
waarover
meer
dan
een
katholiek
het
zijne
zou
kunnen
zeggen,
indien
ambtsplicht
het
niet
verbood.
Gelukkig,
dat
intusschen
gerechtelijk
wordt
opgetreden
tegen
uitlatingen,
die
een
beleediging
zijn
voor
het
gezag
in
al
zijn
justitieele
en
politieele
organen.