Tekstweergave van KKO7536-446-163
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Vel
391.
1515
Tweed©
Kamer,
46ste
VEEGADEEIN
G.
—
7
APEIL
1938.
Interpellatie
van
den
b«er
Drop.
(van
der
Goes
van
Naters
e.
a.)
De
formeele
opmerking,
eigenlijk
een
vraag,
is_
deze;
volgens
art.
141
van
het
Wetboek
van
Strafvordering
zijn
met
de
op-
sporing
van
strafbarc
feitGn
belast;
,,5°.
de
officieren
en
onderoffioieren
der
marechaussee;
6°.
de
militairen
der
marechaussee
beneden
den
rang
Tan
officier,
door
den
Minister
aangewezen."
Deze
aanwijzing
kan
dus
worden
ingetrokken,
maar
ten
aan-
zien
van
de
bepaling
sub
5°.,
dat
de
officieren
en
onder-
officieren
der
marechaussee
belast
zijn
met_
de
opsporing,
is
van
intrekking
geen
sprake,
is
m.
i.
de
Minister
door
de
wet
gebonden.
Hoe
is
daarmee
te
rijmen,
aldus
mijn
vraag,
het
eerste
aiitwoord
van
den
Minister
op
de
vragen
van
den
heer
Wijnkoop
en
hoe
is
daarmee
te
rijmen
zijn
mededeeling,
dat
,,de
leden"
der
brigade
zich
van
opsporingsonderzoek
hebben
te
onthouden?
_
_
Nu
mijn
tweede
opmerking.
Deze
opmerking
is
een
cn
de
coeur
van
een
jurist,
die
groot
vertrouwen
heeft
in
de
juridische
bekwaamheden
van
dezen
Minister.
Br
is
in
Europa
nog
steeds
een
voedingsbodem
voor
een
ver-
achtelijk
antipapisme.
Zekere
in
het
buitenland
met
ostentatie
gevoerde
processen
teo'en
geestelijken
bewezen
het.
Zwakke
nagalmen
daarvan
hooren
wij
ook
enkele
keeren
zelfs
hier
in
dit
gebouw.
De
Minister
geve
aan
die
neigingen
geen
enkelen
steun.
Het
publiek
wordt
nu
reeds
van
bepaalde
zijde
beinfluenoeerd,
dat
personen,
behoorende
tot
een
speoiale
categorie,
tot
een
be-
paalden
stand,
van
nu
af
aan
straffeloos
strafbare
feiten
zouden
kunnen
plegen.
Hier
moet
men
tegen
ingaan,
maar
hier
moet
men
met
onderscheidingsvermogen
tegen
ingaan.
Vandaar
mijn
tweede
vraag.
De
Minister
heeft
nu
in
zijn
antwoord
uitvoerig
besproken
dat
stuk
over
die
twee
geestelijken,
dat
wel
heel
weinig
emotioneel
eigenlijk
was
en
dat
misschien
een
yri]
onbenullige
zaak
uitmaakt,
en
hij
heeft
daarbij
ook
speciaal
genoemd°de
onvoorziohtigheid
der
marechaussee
ten
aanzien
van
deze
twee
personen.
Vooralsnog
kan
ik
niet
inzien,
wap
die
onvoorzichtigheid
hier
lag.
Dat
kan
liggen_
aan
mi]n
appreciatie,
het
kan
ook
liggen
aan
het
feit,
dat
de_
inliohtingen
nog
niet
uitvoerig
genoeg
en
niet
duidelijk
genoeg
zi]n.
Jir
bleeJi
een
geroddel
te
zijn
geweest
over
deze
personen,
over
deze
feiten
in
Brabant.
Het
was
mij
nog
niet
bekend.
Nu
is
de
straf-
baarheid
van
de
aan
die
geestelijken
aangewreven
feiten
met
eebleken;
de
bewering
daaromtrent
is
ongegrond
gebleken,
ge-
lukkie
Maar
in
confesso
is
het,
dat
er
aanwijzingen
waren,
die
ziin
onderzocht,
en
dat
die
twee
personen
niet
zijn
gehoord,
het<^een
een
fout
kan
zijn,
maar
hetgeen
ook
van
een
zekere
fpp+'kan
eetuigen.
Ook
is
in
confesso
—
dat
heb
ik
ten
minste
gemeend
te
hooren
—,
dat
de
brigade-commandant
zelf
tot
de
Susie
was
gekomen,
dat
hij
die
zaak
niet
zou
moeten
door-
zetten
Dit
heeft
hij
geschreven
in
het
rapport,
dat
is
voorgelezen.
^Sm
zoo
vraag
ik
mij
af,
was
dan
noodig
deze
mimsterieele
m
nogal
eenig
6clat?
Waarom
was
dan
noodig
het
"t.
W.s
hier,
^
hebben
wij
o.s
af
te
vragen
dan
werkelijk
een
onrechtmatig
optreden
van
den
£nt
van'de
marechaussee,
die
misschien
te
conscientieus
de
mTichen
is
gaan
hooren,
maar
die
tot
de
conolusie
is
gekomen:
menscnen
i
g
blijven
van
deze
af
bk
^rzichtigheid
zie
ik
er
vooralsnog
niet
in.
zaak
Die
^
geschiede
en
metlclat
door
de
diende,
dat
de
Eegeenng
zich
vcwr
oogen
heeft
ge^eld,
en
of
die
nu
de
uitwerking
heeft,
die
wi]
alien
gaame
hebben,
^Ldat
de
rechtszekerheid
voor
de
bevolking
in
leder
opzicht
gediend
Minister
spreke
met
kracht
uit,
dat
ten
deze
in
N^er-
lan^
tusschen
de^
burgers
geen
onderscheidingen
zuUen
worden
gemaakt,
ook
niet
in
de
toekomst.
•hcov
Tmiiien
•
Miinbeer
de
Voorzitter!
Ik
behoef
nauwelijks
f
tip.
fk
met
gi-oote
beiangstelling
de
debatten
heb
glv®
d:ie
ntr
van
de
do'or
den
heer
Drop
gestelde
vragel
in
deze
Kamer
hebben
plaats
gehad.
H^elingen
^
^
—
5--
(Truijen)
Met
het
antwoord,
dat
de
Minister
op
die
vragen
gegeven
heeft,
verklaar
ik
mij
volkomen
bevredigd.
De
Minister
heeft
met
alleszins
afdoende
argumenten
zijn
houding
gerechtvaar-
digd
en
uiteengezet,
waarom
hij
zioh
genoodzaakt
heeft
gezien,
mede
in
het
belang
van
het
wapen
der
marechaussee
zelf,
dat
een
politie-orgaan
en
geen
censor
morum
is,
in
de
behandeling
van
en
het
onderzoek
naar
te
Oss
gepleegde_
strafbare
feiten
in
te
grijpen
op
de
ongewone
wijze,
waarop
hij
zulks
meende
te
moeten
doen.
Ik
begeef
mij
daarbij
niet
in
een
beoordeeling
van
den
formeel-
rechtelijken
kant
dezer
quaestie,
die
mijns
inziens
geheel
in
het
niet
wegzinkt
in
vergelijking
met
de
groote
belangen
van
mate-
rieel
justitieel
beleid,
die
hierbij
op
het
spel
staan.
Ik
meen
mij
bovendien
op
het
stanpunt
te
mogen
plaatsen,
dat
deze
Minister
een
te
bekwaam
en
te
conscientieus
jurist
is
en
van
voldoende
bekwame
raadgevers
is
omringd
om
de
veronderstelling
toe
te
laten,
dat
hij
met
de
ten
deze
toepasselijke
formeel-rechtelijke
bepalingen
te
lichtvaardig
z;ou
zijn
omgesprongen.
Van
een
ingrijpen
tegenover
de
zelfstandige
rechterlijke
macht,
waarvan
de
geachte
afgevaardigde
de
heer
Drop
sprak
—
de
Minister
wees
er
reeds
op
—,
kan
natuurlijk
heelemaal
geen
sprake
zijn,
ook
omdat
de
opsporingsambtenaren
evenmin
als
het
openbaar
ministerie
tot
de
onafhankelijke
rechterlijke
macht
behooren.
Ik
zou
dan
ook
geen
aanleiding
hebben,
Mijnheer
de
Voorzitter,
mij
in
dit
debat
te
mengen,
indien
niet
daarbij
dingen
waren
gezegd,
die
ik
niet
onweersproken
wensch
te
laten.
Dat
er
in
Oss
sinds
verschillende
jaren
op
meer
dan
4^n
gebied
toestanden
hebben
bestaan
en
feiten
hebben
plaats
gegrepen,
die
in
de
hoogste
mate
afkeurenswaardig
zijn,
kan
door
niemand
meer
worden
betreurd
dan
door
mij
en
de
leden
der
politieke
partij,
waarvan
ik
de
eer
heb
deel
uit
te
maken.
Maar
hoe
er
een
reden
kan
worden
gevonden
om
daarvan
de
Eoomsch-
Katholieke
Staatspartij
een
verwijt
te
maken
of
deze
te
steUen
op
rekening
van
beginselen
of
praktijken
van
aanhangers
dier
partij
in
den
lande
—
zooals
in
een
deel
der
pers
is
gesch^d,
waarvan
wij
heden
hier
in
deze
Kamer
een
weerklank
hebben
gehoord,
al
kan
ik
met
voldoening
erkennen,
dat
de
mte^
pellant
zelf
en
de
overgroote
meerderheid
der
sprekers_
zioh
daaraan
niet
schuldig
hebben
gemaakt
—,_
verklaar
ik
met
te
begrijpen.
Een
dergelijke
beschuldiging,
die
door
mets
is
ge-
staafd,
moet
ik
onvoorwaardelijk
afwijzen.
..
t
i
3
Ik
mag
het,
ook
bij
de
tegenstanders
onzer
partij,
bekend
veronderstellen,
hoe
streng
de
leer
der
Eoomsch-Katholieke
Kerk
onzedelijke
toestanden,
als
te
Oss
aan
het
licht
zijn
getreden,
veroordeelt
en
hoe
met
name
de
Eoomsch-Katholieke
geestelijk-
heid
onafgebroken
in
het
geweer
is
om
voor
de
remheid
van
zeden
en
gewoonten
te
waken.
.
Ik
mag
ook
bekend
veronderstellen,
hoe
voornamelijk
m
industrieele
centra
de
E.-K.
geestelijkheid,
en
waarlijk
niet
zon-
der
succes,
zooals
m,gr.
Erencken
uit
Breda
onla,ngs
in
een
pers-
conferentie
heeft
uiteengezet,
waarvan
men
uit
de
dagbladen
heeft
kunnen
kennis
nemen,
en
indien
de
heer
Drop
inderdaad
in
de
streken
van
Brabant
een
beetje
bekend
is,
zal
hij
dit
ook
weten,
er
naar
streeft
de
jeugd
en
in
het
bijzonder
ook
de
yrouwelijke
jeugd
voor
het
gevaar
van
zedenbederf
te
behoeden.
En
ik
geloof
te
mogen
aannemen,
dat,
dank
zij
deze
voort-
durende
en
alle
kraohtsinspanning
vereischende
zorg,
de
mora-
liteit
in
het
zuiden
des
lands
en
met
name
in
Brabant
geenszins
ongunstig
afsteekt
bij
die
in
meer
noordelijk
gelegen
gewesten
Ik
moet
op
de
tweede
plaats
afwijzen
de
beschuldiging,
gencht
aan
het
adres
der
plaatselijke
auteriteiten
te
Oss,
speoiaal
van
den
burgemeester,
als
zouden
zij
door
onvoldoende
waakzaam-
heid
of
te
weinig
energiek
optreden
het
ontstaan
en
voortbestaan
der
te
Oss
heerschende
misstanden
op
schuldige
wijze
in
de
hand
hebben
gewerkt.
Er
zijn
tal
van
andere
oorzaken
denkbaar
en
aannemelijk,
die
er
toe
hebben
geleid,
dat
niet
eerder
in
dezen
Augiasstal
is
kunnen
ingegrepen
worden.
In
alle
geval
is
met
deze
beschuldiging
in
flagranten
strijd
de
herbenoeming
van
den
burgemeester
nog
kort
geleden,
die
onder
verantwoor-
delijkheid
van
een
anderen
Minister
is
geschied
dan
van
dezen
Minister
van
Justitie.
Het
is
toch
geheel
onaannemelijk,
dat
m
de
bestaande
omstandiglieden
lichtvaardig
en
zonder
behoorlijk
onderzoek
tot
deze
herbenoeming
210U
zijn
overgegaan.
Blijk-