Tekstweergave van KKO7536-446-167
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Vet
392.
1519
Tweede
Kamer.
46ste
VEEGADEEING.
—
7
APEIL
1938.
Interpellatie
van
den
heer
Drop.
(Wijnkoop
e.
a.)
zal
natuurlijk
ook
nog
uit
het
verder
verloop
van
zaken
en
de
verdere
mededeelingen
van
den
Minister
moeten
blijken
—,
dan
hebben
wij
hier
inderdaad
iets,
dat
ik
deze
Eegeering
ook
voor
volgende
en
andere
gelegenheden
wil
aanprijzen,
want
dan
is
dit
een
zuivering
van
een
bepaald
korps,
waartegen
wij
op
zich
zeK
niet
opkomen,
van
elementen,
die
dienstig
zijn
voor
zeer
bepaalde
bedoelingen
en
waartegen
het
noodig
was
op
te
treden.
Wij
begrijpen
het
zoo,
dat
het
fascisme
alleen,
behalve
natuurlijk
uit
de
sooiale
ellende,
waartegen
wij
natuurlijk
altijd
met
kraoht
opkomen,
zijn
propaganda
betrekt
uit
het
schandaal
en
als
de
democratie
hier
dus
in
staat
is
om
zonder
aanzien
des
persoons
met
voile
openbaarheid
op
te
treden
tegen
personen,
die
zich
te
buiten
gaan,
dan
kunnen
wij
dat
toejuiohen,
maar
dan
hoop
ik
ook,
dat
uit
het
verder
verloop
van
zaken
zal
blijken,
dat
het
zoo
is
en
dat
er
hier
dus
geen
ander
recht,
ook
niet
voor
Katho-
lieke
geestelijken,
bestaat
dan
het
Nederlandsohe
reoht,
zooals
het
in
het
wetboek
is
beschreven.
De
heer
Joekes:
Mijnheer
de
President!
Ik
meen,
dat
wij
kunnen
vaststellen,
dat
deze
interpellatie
van
groot
nut
is
ge-
weest.-
Zij
heeft
verheldering
gebracht
ten
aanzien
van
gebeur-
tenissen
en
Eegeeringshandelingen,
die
in
het
land
in
hooge
mate
de
belangstelling
hebben
gewekt
en
niet
alleen
belang-
Btelling,
maar
ook
mag
men
naar
het
naij
voorkomt
gerust
zeggen,'
blijkens
de
vele
schrifturen
van
de
laatste
dagen,
een
zekere'mate
van
beroering.
Hier
was
een
korps
van
de
mare-
chaussee,
dat
in
den
loop
der
laatste
jaren
zeer
verdienstelijk
■werk
heeft
verricht,
dat
een
aantal
misdrijven
heeft
opgespoord
en
tot
berechting
heeft
zien
brengen
en
aan
hetwellj
nu
plotse-
ling
door
den
Minister
van
Justitie
de
opsporingsbevoegdheid
Werd
onthouden.
In
verband
met
de
omstandigheid,
dat
in
de
laatste
tijden
zekere
onderzoekingen
waren
ingesteld
door
die
brigade
tegen-
over
personen
uit
een
ander
deel
van
de
samenleving
dan
dat,
hetwelk
het
onderwerp
van
de
zorg
van
dezelfde
brigade
eenige
jaren
geleden
had
uitgemaakt,
werd
van
deze
en
gene
zijde
het
vermoeden,
de
vrees
uitgesproken:
is
het
nu
zoo,
dat,
wanneer
de
brigade
marechaussee
optreedt
tegen
een
bende.
Toon
de
Soep
en
de
zijnen,
uit
wat
men
pleegt
te
noemen
,_,de
onder-
wereld",
zij
haar
gang
kan
gaan,
maar
wanneer
zij
optreedt
tegenover
mensohen
uit
andere,
beter
geplaatste
kringen
van
de
maatschappij,
tegenover
menschen
als
een
bankier,
zooals
het
in
de
beriohten
heette,
en
tegen
geestelijken,
de
Minister
van
Justitie
tussohenbeide
komt?
Dat
was
zeer
kennelijk
het
onderwerp
van
zorg
en
het
onder
werp,
steliig
van
een
aantal
zijden,
van
een
zekere
mate
van
vrees.
Vrees,
laten
wij
het
er
gerust
bij
zeggen,
die^
van
sommige
zijden
nog
te
ernstiger
werd,
omdat
hierbij
juist
genoemd
werden
enkele
geestelijken,
die
ongeoorloofde
handelingen
zou-
den
hebben
gepleegd,
naar
welke
een
onderzoek
werd
ingesteld,
en
hierbij
een
Katholieke
Minister
optreedt.
Dat
is
in
het
ge-
heele
complex
van
het
vraagstuk
mede
een
element,
dat
de
menschen
beroerde.
Nu
doet
het
mij
genoegen,
zooals
reeds
gebleken
is,
dat
het
de
groot-e
meerderheid
van
deze
Kamer
een
groot
genoegen
is,
dat
de
Minister
niet
alleen
in
zeer
ruime
mate
inlichtingen
heeft
o-egeven,
maar
dat
die
inlichtingen
ook
van
dien
aard
zijn,
dat
nien
enkele
dingen
kan
vaststellen.
Ik
stel
er
prijs
op
in
den
loop
van
dit
debat
hierop
nog
met
een
enkel
woord
te
^^i^'de
eerste
plaats,
dat
het
gereohtelijk
onderzoek
tegenover
den
direoteur
van
een
groote
onderneniing
pngehinderd
voort-
gaat
en
geheel
buiten
deze
zaak
staat.
Er
is
dus
geen
sprake
Ian
dat
deze
strafrechtelijke
vervolging
eenige
belemmering
zou'ondervinden
door
den
getroffen
maatregel;
een
vervolgmg
dus
ten
aanzien
van
iemand
uit
die
groepen
der
samenleving,
waarvan
men
vreesde,
dat
een
belemmernig
zou
worden
m
den
weg
"elet'd
bij
de
toepassing
van
den
normalen
rechtsgang.
In°de
tweede
plaat-s,
dat
het
onderzoek
ten
aanzien
van
den
Z2
bankier
reeds
was
afgeloopen
en
tot
geen
strafvervolging
aanleiding
heeft
gegeven;
dat
dus
het
optreden
van
den
Minis
ter
te
dien
aanzien
hoegenaamd
geen
effect
heeit.
^andelingeu
der
Staten-Generaal.
—
1937
1938.
—
II^
(Joekes)
In
de
derde
plaats,
dat,
voor
zoover
hier
bij
het
onderzoek
geestelijken
zijn
betrokken,
ook.
van
strafvervolging
geen
sprake
is.
Men
moet
het
ongetwijfeld
in
hooge
mate
betreuren,
indien
en
voor
zoover
door
geestelijken
handelingen
zijn
verricht,
die
in
strijd
zijn
met
de
goede
zeden.
Men
moet
dat
vaststellen
en
ik
ben
er
van
overtuigd,
dat
de
Minister
onder
de
eersten
zal
zijn,
die
dat
doen,
maar
de
vraag,
die
hier
aan
de
orde
is,
is
deze,
of
er
aanleiding
was
voor
strafvervolging
en
uit
de
mede
deelingen
van
den
Slinister
is
gebleken,
dat
reeds
is
komen
vast
te
staan
—
en
ik
hoop,
dat
de
Minister
dat
nog
eens
nader
duidelijk
zal
willen
zeggen
in
verband
met
de
rede
van
den
heer
Eersten
—,
dat
hetgeen
aan
den
dag
is
gekomen,
heeft
uitge-
wezen,
dat
er
voor
een
vervolging
geen
aanleiding
bestaat.
Daarom
is
het
zoo
te
betreuren
en
te
verwonderen,
dat
iemand
als
de
heer
Kersten,
die
zijn
gewone
ambt
vindt
in
het
prediken
van
_
het
Woord,
ook
na
de
duidelijke
uiteenzetting
van
den
Minister
de
voorstelling
geeft
alsof,
nu
het
tegen
geestelijken
ging,
de
Minister
van
Justitie
heeft
ingegrepen
en
deze
geeste
lijken
kraohtens
een
ander
reoht,
het
canoniek
recht,
zou
hebben
onttrokken
aan
het
wereldlijk
recht.
Dat
is
volstrekt
onjuist
gebleken
na
de
inlichtingen
van
den
Minister,
die
hij,
naar
ik
hoop,
nog
nader
zal
willen
herhalen,
omdat
dat
noodig
is
ge
bleken
tegenover
sommige
leden
der
Kamer.
De
heer
Kersten:
Het
ging
niet
over
het
strafwaardige
van
het
feit,
maar
over
het
onderzoek
er
naar.
De
heer
Joekes:
Een
strafvervolging
zou
dan
toch
alleen
kunnen
plaats
hebben,
indien
er
strafwaardige
dingen
zijn
ge-
beurd.
En
als
de
heer
Kersten
gesproken
heeft
van
het
onttrek-
ken
aan
den
gewonen
rechter,
dan
moet
men
aannemen,
dat
er
strafwaardige
dingen
zijn
gebeurd.
Anders
spreekt
de
heer
Kersten
over
dingen,
waarbij
hij
de
beteekenis
van
zijn
woor-
den
eenvoudig
niet
begrijpt.
Nu
is
er
niettemin,
Mijnheer
de
Voorzitter,
in
de
inlichtingen
van
den
Minister
d^n
punt,
dat
mij
niet
gelieel
duidelijk
is
ge-
worden
en
ten
aanzien
waarvan
ook
de
heer
Drop
nog
een
nadere
vraag
heeft
gesteld.
Ook
mijnerzijds
zou
ik
er
prijs
op
stellen,
indien
de
Minister
daaromtrent
nog
eenige
aanvullende
mededeelingen
zou
willen
doen.
Waaraan
is
het
toe
te
schrijven,
dat
hier
de
Minister
van
Justitie,
de
hoogste
autoriteit
met
betrekking
tot
een
orgaan,
dat
voor
het
opsporingswerk
op
justitieel
gebied
heeft
te
zorgen,
heeft
moeten
ingrijpen
?
Voor
zoover
ik
heb
kunnen
opmaken
uit
de
inlichtingen
van
den
Minister,
is
dit
niet
geschied
op
voor-
stel
van
den
meer
directen
chef,
maar
uit
eigen
initiatief.
Waaraan
is
het
toe
te
schrijven,
dat
hier
niet
de
rechtstreeksche
chef
—
ik
denk
in
de
eerste
plaats
aan
den
procureur-generaal
bij
het
betrokken
hof
—
die-maatregelen
heeft
genomen
of
voor-
gesteld,
om
een
einde
te
maken
aan
een
practijk,
welke
inder
daad
met
betrekking
tot
het
opsporingswerk
in
Oss
kennelijk
zekere
gebreken
vertoonde?
Te
dien
aanzien
houd
ik
mij
voor
nadere
inlichtingen
gaarne
aanbevoleh.
Intusschen
is
datgene,
wat
de
Eegeering
gedaan
heeft,
—
dat
is
ook
volkomen
duide
lijk
geworden
—,
uitsluitend
het
voor
korten
tijd
onttrekken
van
bepaalde
ambtenaren
aan
de
opsporingsbevoegdheid.
Vol-
gens
berichten
in
de
bladen
is
nu
in
deze
laatste
dagen
aan
d©
ambtenaren
van
de
marechaussee
een
volstrekte
zwijgplicht
op-
gelegd.
Is
dit
ook
van
den
Minister
uitgegaan
en,
zoo
ja,
kan
de
Minister
daaromtrent
eenige
nadere
mededeelingen
doen?
Ter
vermijding
van
conclusies,
die
er
aan
verbonden
zijn,
zou
het
nuttig
zijn
die
mededeeling
te
doen;
ook
daarom
nuttig,
omdat
men
daarmede
dan
tegelijkertijd
de
gelegenheid
heeft
om
aan
een
voorstelling,
als
door
den
heer
Eost
van
Tonningen
gegeven,
de
waarde
toe
te
kennen,
die
een
dergeliike
voorstel
ling
verdient.
Die
afgevaardigde
toch
heeft
de
vrijmoedigheid
gehad
om
na
de
uitvoerige
inlichtingen,
die
wij
hier
van
den
kant
van
de
Eegeering
hebben
ontvangen,
en
die
volkomen
duidelijk
hebben
doen
zien,
dat
de
Minister
het
korps
mare
chaussee
in
zijn
eer
geheel
onaangetast
laat,
het
voor
te
stellen,
alsof
de
Koninklijke
marechaussee
zou
zijn
een
zelfstandig
en
een
flink
korps,
een
korps,
dat
een
belemmering
zou
zijn
voor
de
Eoomsch-Katholieke
Staatspartij
om
te
komen
tot
een
greep