Tekstweergave van KKO7536-446-169

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
1521 46ste VEEGADEEING. 7 APBIL Interpellatie van den heer Drop. (Minister Goseling) afgevaardigde zeide: Ik heb deze vragen vlug gesteld, en daarop is vlug geantwoord; daarop is deze interpellatie gekomen. Dat was eigenlijk gezegd de eonclusie van den geaohten afgevaar- digde. Nademaal ik door die beantwoording dier vragen er aan heb medegewerkt om deze interpellatie mogelijk te maken, wil ik geen verstoring brengen in deze voldoening van den geac'hten afgevaardigde den heer Wiinkoop. Mijnheer de Voorzitter! Ik kom thans in de allereerste plaats tot den geaohi;en interpellant, die mij nog nadere vragen gesteld heeft en die ik gaarne zal trachten te beantwoorden. De inter ­ pellant heeft twee rubrieken gemaakt in zijn rede. Ecbter een soherp onderscheid bestond er niet tusschen. Hij heeft gespro- ken van opmerkingen en van vragen, maar het Hep in elkaar. Het waren vragende opmerkingen en opmerkende vragen. Bij de eerste heeft de geaohte interpellant gesproken over de admi- nistratie van het jeugdwerk. Hij zeide: den gang van zaken heeft de Minister ons nu uiteengezet aan de hand van 4 feiten ik geloof, dat het er 5 of 6 waren, maar dat doet er niet toe —, maar bij de zaak van het jeugdwerk is er toch niets gebeurd, toen is er niet ingegrepen. De geaohte interpellant heeft mij het antwoord gemakkelijk gemaakt. Inderdaad, zooals het meer gaat met die dingen, deze zaak is mij in de finesses bekend geworden toen ik met de andere zaken bezig was. Natuurlijk wist jk er wel wat van; ik lees ook couranten, in zooverre was mij er wel wat van bekend. Vandaar, dat ik mijn antwoord op de vragen van den geachten interpellant zoo heb ingekleed, dat ik de zaak van het jeugdwerk niet in die eerste rubriek heb gebraeht, maar heb behandeld bij de verhouding tot de gemeentelijke autoriteit-en. De geachte afgevaardigde heeft ook gemeend te moeten op- merken, dat ten aanzien __van de maatregelen betreffende de brigade maar ^^n belangrijk_ argument genoemd is; dat is de zaak van dien geestelijke, die geen verdachte was. Ik treed niet gaame teruig in de eerste instantie, Mijnheer de Voorzitter! De geaohte afgevaardigde heeft het kunnen hooren uit het debat, uit de opmerkingen, die gemaakt zijn, niet in het minst in verband met de zoo puntige opmerking van den heer Joekes, die zeide; dit en dit en dit is voor ieder objectief beschouwer komen vast te staan. Daaruit volgt, dat er meer dingen zijn geweest dan alleen de zaak ten aanzien van den man, die geen verdachte kon worden. En wat betreft de snelheid van de maatregelen, ik heb daar- over ook van andere zijde met waardeering hooren spreken. De heer Drop heeft er niet zijn afkeuring over uitgesproken. Het gaat echter met deze zaken zoo. Men moet met behoorlijke overwegingen komen, maar als men op zien komen gaat spelen brengt niet ingrijpen ook groote verantwoordelijkheid mede voor verdere dingen, die kunnen gaan gebeuren. Daarom is op zien komen spelen in dergelijke gevallen niet verantwoord. Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde he^ft gezegd en dat is een punt niet zonder belang ik kan zeer goed begrij- pen, dat men, waar ik een uur heb gesproken, niet alles direct kan verwerken —: de Minister heeft geoiteerd uit rapporten van den laatsten tijd, maar zijn die rapporten opgemaakt alleen in overleg met den procureur-generaal en den Minister of zijn zij verzameld in overleg met de justitioneele autoriteiten van lageren rang, en zijn de maatregelen met medewerking van den offioier van justitie en den divisiecommandant getroffen. Daarop moet ik antwoorden en dat is ook het antwoord op een vraag van ^^n van de geachte afgevaardigden, ik geloof, dat het de heer Wendelaar was —: de dossiers zijn niet opgemaakt als onder- zoekingsmateriaal tegen de mareohaussee, maar het zijn hun eigen verbalen en rapporten in zaken tegen anderen. De onjuiste gedragingen en handelingen blijken dus uit hun eigen verbalen en rapporten. Ik zou niet gaarne toepassen de methode van recherche in de politie. Ik heb dan ook slechts aanhalingen gedaan uit rapporten en verbalen van de menschen zelf. En de maatregelen kon ik natuurlijk niet met mede ­ werking van den offioier van justitie nemen en ik behoefde dit ook niet te doen. Het betrof hier maatregelen ten aanzien van het opsporingsonderzoek van de politiemannen, die staan onder den fungeerenden directeur van de politie, den procureur- generaal bij het gerechtshof, die weer onder mij staat. Die lijn moet worden vastgehouden. De officier van justitie is geen politioneel niaar een justitieel ambtenaar. Daarom moest ik het nooit over die lijn voeren. Welnu, met den procureur-generaal, den fungeerenden directeur van politie, heb ik natuurlijk in deze dagen alle overleg gevoerd, omdat het zijn ressort betrof, omdat hij de verantwoordelijke man onder mij is voor wat betreit de vervulling van den inhoud van de politietaak. Ik leg den nadruk op ,,den inhoud van de politietaak", omdat men weet, de geachte interpellant heeft daarop gewezen, dat de plichtsvervulling van het militaire korps hoort onder de verantwoordelijkheid van den Minister van Defensie. Maar als ik zie, dat er iets hapert aan de vervulling van de politietaak en ik rneen, dat er maatregelen genomen moeten worden, dan ben ik de eerst aangewezene om in te grijpen, Er is gewezen op het onderhoud van 26 Maart 1938 op het parket den procureur-generaal. Ik wil daarover een zake- lijke mededeeling doen en daaraan een opmerking vastknoopen, die ik straks verder zal uitwerken. Die opmerking is deze. Er is in deze gedachtenwisseling herhaaldelijk gesproken over den zwijgplicht. Ik zal daar straks op terugkomen. Hoe is het mogelijk, dat de heer Drop van dit onderhoud op de hoogte was? Er zijn bi] tegenwoordig geweest: de substituut-officier van justice m den Bosch, de procureur-generaal en een wachtmees- ter. Ten aanzien van den procureur-generaal weet ik met zeker- heid,_ dat hij er geen ruohtbaarheid aan heeft gegeven. Ook ten aanzien van den substituut-officier van justitie is dit volkomen zeker. w^ar heeft men die mededeeling verkregen? Er behoeft niets verborgen te worden, maar van zwijgplicht gesproken! Thans wat de gebeurtenis op 26 Maart betreft. In verband met de aantijging tegen die beide geestelijken is de wacht- meester, die de zaak in handen had, bij den officier van justitie OTtboden, in tegenwoordigheid van den procureur-generaal. Daar heeft mderdaad een lang, noemt u het, verhoor plaats gehad en dat verhoor is neergelegd in een verbaal, dat ge- teekend is door den wachtmeester. Ik acht dit van het grootste belang, opdat men niet drijft op waarschijnlijkheden, op on-dits. De wachtmeester moest gelegenheid jhebben zijn standpunt uiteen te zetten. Lit het verbaal van dat verhoor heb ik enkele mededeelmgen gedaan, maar ik heb er al op gewezen in eersten termijn —, dat er geen sprake van is, dat die man geprest zou zijn een ander standpunt in te nemen ten aanzien van een onc^rzoek of een vervolging, die hij zelf had willen doorzetten. Deze bespreking was op 26 Maart. Op 24 Maart zegt de wachtmeester al: ik kan het onderzoek niet doorzetten. Hi] zegt er alleen ten onrechte bij: in overleg met den offioier van ]ustitie. Achteraf is gebleken, dat deze het er mede eens was. Zoo iiggen de feiten en zoo is de volgorde. Thans iets betreffende de vraag van den geachten afgevaar ­ digde of de heele brigade wordt overgeplaatst. Ik wil daar graag iets over zeggen, maar dit raakt tooh zoozeer een subtiele nuanoe van uitvoenng, dat ik mij nauwelijks kan voorstellen, dat daarvoor in de Kamer beiangstelling bestaat. Maatstaf moet zijn, wat voor den dienst en voor de menschen het beste is. Dit laatste moet rnen ook met uit het oog veiiiezen. Als er zoo iets gebeurt, dan kan ik mij voorstellen, dat het goed is, dat de menschen verspreid worden, en dat zij beter hun dienst kunnen vemohten, wanneer zij met in de combinatie zijn, waarin zii waren. Daarbij zal volkomen humaniteit betracht worden Wel zullen maatregelen genomen worden om te zorgen, dat in ieder geval de kop van de brigade er af gaat; niet dat de mareehaus- sees koploos zullen worden; de brigade zal onmiddellijk een nieuwen kop terug krijgen. Uit de mededeeling van den heer Drop, dat het tusschen de locale opnen met goed was, had ik eerst begi-epen, dat de ge ­ aohte afgevaardigde bedoelde, dat de verhouding tusschen het gemeentebestuur en de gemeentepolitie van Oss eenerzijds en de Rijkspolitie anderzijds met goed zou zijn. Maar als ik hem goed gevolgd neb, bedoelde hi], te wijzen op een houdin^ van den procureur-generaal, die zich te veel zou bemoeien met de werk- indeelmg van de brigade-Oss, en met de vraag, hoe men den dienst moet regelen.