Tekstweergave van KKO7536-446-193
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
'£'Y>'i£yC'0n^
-
y
/^d^_
C^'~^^^^^2rO'ric>^^^<:>^
.
Enquete
naar
de
feiten
te
Oss?
Waarom
een
interpellatie
onvoldoende
is.
Prof.
mr.
C.
W.
de
Vries
schrijft
ons;
Art.
8
van
onze
Grondwet
(herzien
1938)
zegt,
dat
de
belde
Kamers,
zoowel
ieder
afzon-
derlijk
als
in
vereenigde
vergadering,
hebben:
het
recht
van
onderzoek
(enquete),
te
regeleri
door
de
wet.
Onze
zoogenaamde
Enquetewet
(1850)
verstaat
deze
regaling
z6<3,
dat
de
wetgever
niet
heeft
geregeld
en
ook
niet
heeft
willen
regelen,
wat
nu
eigenlijk
den
om-
V
a
n
g
is
van
dit
recht
van
onderzoek.
De
wetgever
van
1850
regelt
slechts
de
wijze
van
procedeeren,
de
verplichtingen
van
getuigen
en
deskundigen,
enz.
Over
den
omvang
of
het
onderwerp
der
enquete
beslist
de
Kamer
tel-
kens
zelve.
Het
vertegenwoordigend
college
(Tweede
Kamer,
Eerste
Kamer
en
Vereenigde
Verga-
dering)
bepaalt
derhalve
zelf,
over
welk
onderwerp
de
enquete
zal
loopen.
Geen
wetsbepaling
beperkt
hier
haar
vrijheid.
Het
parlement
zoekt
bij
deze
gelegenheid
niet
z\jn
licht
bij
de
regeering.
De
Kamers
gaan,
bij
de
enquete
„de
vereischte
inlichtingen"
zooals
Buys
zich
in
zijn
commentaar
op
de
Grondwet
uitdrukt,
,,opsporen
in
de
buitenwereld,
bij
alien
die
naar
haar
meaning
in
staat
zijn
haar
te
brengen
wat
zij
noodig
heeft,
onverschillig
wie
die
personen
zijn
mogen."
Enkele
malen
is
gepoogd
den
omvang
van
het
enquSte-recht
nader
te
preciseeren.
Groen
van
Prinsterer
drong
hierop
aan
in
1850
bij
de
behandeling
van
het
ontwerp-Enqueta-wet.
I>e
poging
is
nooit
gelukt.
De
vrijheid
van
het
parlement
is
nooit
beperkt;
alleen
wordt
aan^
genomen,
dat
de
Kamers
niet
zullen
enqugtee-
ren
over
den
loop
van
een
bepaald
proces,
dat'
bfl
den
rechter
aanhangig
is.
Dit
in
aanmer-
king
nemende,
wil
het
ons
voorkomen,
dat
de
Tweede
Kamer
thans
het
recht
en
da
plicht
heeft
een
enquete
te
houden
haar
de
poli-
tieverhoudingen
te
Oss.
Het
gaat
dan
niet
om
eenig
bepaald
proces
of
om
eenige
bepaalde
strafizaak,
maar
om
een
belangrijken
feitelijken
toestand.
Ons
volk
behoort
te
worden
ingelicht
door
een
verslag
van
de
,
parlementaire
enquete-
commissie
en
door
de
openbare
behandeling
van
haar
verslag
in
de
Tweede
Kamer
naar
de
feitelijke
verhoudingen
op
politieel
ge-
bied
te
Oss,
zoowel
tusschen
de
ambtelijke
instanties
onderling
als
de
verhouding
van
de
ambtenaren
tegenover
de
bevolking.
De
offi-
cieele
regeeringsinlichtingen
en
datgeen
wat
de
plaatselijke
pers
bericht
omtrent
het
op-
treden
der
gemeente-politie
te
Oss
zijn
geheel
onvoldoende
om
de
onrust
weg
te
naman,
welke
thans
heerscht
over
den
,.toestand"
op
politieel
gebied
te
Oss.
Wal
is
thans
een
interpellatie
toegestaan,
maar
een
in-
terpellatie
is
geheel
onvoldoende
en
moat
geheel
onvoldoende
zijn,
omdat
de
minister
van
Justitie
moet
putten
uit
ambte
lijke
rapporten.
Nu
zal
niemand
twijfelen
aan
de
juistheid
van
de
feitelijke
inlichtingen,
welke
door
dein
hoofd-rapporteur
van
den
minister
worden
verstrekt.
De
Procureur-Ge-
neraal
van
het
Gerechtshof
van
's
Hertogen-
bosch,
in
deze
zaak
's
ministers
eerste
hulp,
deelt
mede
hetgeen
hem
ambtshalve
bekend
is,
maar
dit
is
onvoldoende.
De
wezenlijke
en
fei
telijke
toestanden
te
Oss
op
politioneel
gebied
zijn
niet
in
een
rapport
van
een
justitieel
ambtenaar
te
beschrijven,
afgezien
nog
van
de
vraag
of
het
geheele
optreden
van
de
mare-
chaussee
nu
reeds
in
een
ambtelijk
rapport
is
verwarkt.
Daarenboven,
hoofdzaak
is
de
ver
houding
van
de
politie-autoriteiten
tegenover
de
bevolking.
De
moeilijktoeid,
waarvoor
het
Nederland-
sche
volk
nu
staat,
is
niet
of
meeningsver-
schillen
bestaan
tusschen
rijks-
en
gemeente-
lijke
politieele
en
justitieele
autoriteiten.
Het
gaat,
wij
herhalen,
om
de
houding
tegen
over
de
bevolking.
Dat
is
geen
gesohil,
dat
lanigs
den
ambtelijken
weg
kan
worden
opgelost.
Het
gaait
over
een
complex
van
feiten,
die
aldaar
een
„toestand"
hebben
ge-
schapen,
waarover
alleen
een
parlementaire
enquete-commissie
een
behoorlijk
rapport
kan
uitbrengen.
Er
is
indertijd
een
parlementaire
enquete
gehouden
over
de
,,gesteldheid"
van
de
kolonie
Suriname
(1845).
Het
ging
daarbij
niet
alleen
om
het
hooren
van
ambtenaren
en
van
des
kundigen,
het
gaat
om
de
bevolking,
om
da
burgers.
Natuurlijk
dat
bij
een
dergelijk
parle-
mentair
onderzoek
ook
klachten
kunnen
ter
sprake
komen
tegen
de
ambtenaren.
Bij
een
interpellatie
en
haar
beantwoording
van
de
regeeringstafel
wordt
het
heel
wat
moeilijker
klachten
als
deze
te
formuleeren.
De
Kamer
Kent
dan
de
feiten
onvoldoende.
I>aarom