Tekstweergave van KKO7536-448-180
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
0Z~
(2
Marechausees
in
beroejy
UITVOERIG
PLEIDOOI
DER
VERDEDIGERS
Het
is
onjuist,
dat
de
minister
zich
tot
den
proc.-gen.
alleen
als
directeur
van
politic
heeft
getvend
Een
langdurige
zitting
Nadat
Donderdagmiddag
na
de
pauze
een
langdurige
gelieime
zitting
was
gehouden,
vei*
volgde
om
half
zes
mr.
R.
A.
James,
de
verdedi
ger
van
de
marechaussees,
zijn
pleidooi.
PI.
behandelde
nu
de
zaak
van
den
bankier
V.
d.
H.
Kan
men,
zoo
vraagt
pi.
zich
af,
nog
volhou-
den,
dat
de
opsporingsambtenaar
hier
in
zijn
taak
te
kort
is
geschoten?
.
Opperwachtmeester
Curfs
gaf
order,
alvorens
tot
arrestatie
van
v.
d.
H.
over
te
gaan,
eerst
in
overleg
te
treden
met
den
substituut-officier
mr.
V.
d.
Burg.
Deze
gaf
te
kennen
inderdaad
te
willen,
dat
v.
d.
H.
gearresteerd
zou
worden.
Renes
kreeg
bij
het
onderzoek
den
indruk,
dat
het
een
civiel-rechtelijke
zaak
kon
zijn,
maar
kreeg
tevens
aanwijzingen,
dat
v.
d.
H.
sc'huldig
zou
zijn
aan
een
oplichting,
in
Mei
1932,
een
zaak,
die
dus
niet
verjaard
was,
daar
de
termijn
hiervoor
zes
jaar
is.
Bij
het
vooronderzoek
bleek
reeds,
dat
tien-
tallen
personen
door
v.
d.
H.
gedupeerd
waren.
Deze
oplichting,
zoo
zette
pi.
uiteen,
zou
ge-
pleegd
zijn
met
verzekeringspolissen.
In
Maart
1938
kwam
Renes
opnieuw
bij
mr.
v.
d.
Burg
met
de
resultaten
van
zijn
onderzoek
betreffen-
de
oplichting
of
valschheid
in
geschrifte,
door
V.
d.
H.
gepleegd
en
andermaal
gaf
de
officier
van
justitie
opdracht
v.
d.
H,
te
arresteeren.
Daarbij^
moest
de
geheele
administratie
van
V.
d.
H.
in
beslag
genomen
worden
PI.
ontkent,
dat
aan
de
arrestatie
ruchtbaar-
heid
IS
gegeyen.
Er
was
ook
geen
publiek
aan-
wezig,
wel
by
de
inbeslagname
van
de
admi
nistratie.
Er
bleek
ook
nog
niet
verjaarde
verduistering
aanwezig
te
zijn
en
voor
het
ambtenarengerecht
heeft
mr.
v.
d.
Burg
verklaard,
dat
hij
de
be-
wijzen
daarvoor
aanwezig
achtte,
doch
de
zaak
naar
den
procureur-generaal
had
doorgezonden
De
procureur-generaal
achtte
evenwel
eepn
strafbaar
feit
aanwezig.
I
van
verkeerden
dienstijver.
Het
lag
voor
de
hand,
dat
in
een
aangelegenheid
als
deze
eerst
overleg
met
den
burgemeester
werd
gepleegd.
Overigens
gelooft
pleiter
dat
de
klagers
nu
niet
zoo
diligent
zijn
geweest
om
met
deil
burge-
I
meester
in
contact
te
treden.
Er
is
den
burgemeester
met
eens
medege-
deeld,
dat
beide
ambtenaren
waren
gearresteerd.
Deze
heeft
van
de
arrestatie
van
een
derde
ge-
I
hoord.
Wat
een
toestand!
Bepaalde
fraudes
zijn
nooit
bewezen
kunnen
worden.
In
deze
zaak
komt
een
sterk
wantrouwen
tegen
den
burge-
[
meester
naar
voren,
dat
niet
gemotiveerd
is.
Pleiter
meent
dat
het
niet
juist
is,
dat
de
substituut-officier
van
justitie
opdracht
zou
hebben
gegeven
met
het
onderzoek
door
te
gaan,
zooals
mr.
James
beweerde.
Wat
de
zaak
van
bankier
v.
d.
H.
betreft,
toont
het
dossier
duidelijk
aan,
dat
hier
aan
den
kant
van
de
marechaussee
weer
fouten
gemaakt
zijn.
Ook
betreffende
de
zaak
van
de
twee
gees-
telijken
(gistermiddag
in
besloten
zitting
be-
handeld)
hebben
de
marechaussees
blijk
ge
geven
niet
voldoende
verantwoordelijkheid
te
bezitten,
wanneer
zy
burgers
maken
tot
een
voorwerp
van
strafrechterlijke
vervolging.
De
zaak
tusschen
den
manufacturier
B.
en
zijn
dienstbode
is
volkomen
ten
onrechte
in
een
strafrechterlijke
sfeer
getrokken
Wat
de
mishandeling
van
W.
betreft,
dit
is
nimmer
door
den
minister
als
vaststaand
beschouwd
en
pleiter
begrijpt
niet
waarom^
mr.
James
zich
^ooveel
moeite
heeft
gegeven
om
te
bewiizen
dat
er
niets
gebeurde.
Pleiter
zeide
tot
slot,;
dat
de
maatregelen
van
den
minister
gunstigi
hebben
gewerkt.
26
Maart
werd
v.
d.
H.
op
last
van
den
pro
cureur-generaal
vrijgelaten,
zulks
nadat
de
of
ficier
van
justitie
hem
enkele
dagen
te
voren
had
gezegd:
„Wat
ben
je
toch
een
rare
kerel.
Je
bent
een
kantoorklerk
en
woont
op
een
villa,
je
dupeert
kleine
luiden.
Als
ik
Je
voor
de
groote
bedragen
niet
kan
vervolgen,
d"e
ik
het
voor
alle
kleine
bedragen."
De
minister
en
de
procureur-generaal
moeten
V.
d.
H.
niet
als
een
onschuldig
man
voorstellen
Men
spreekt
van
een
vergissing,
maar
het
is
wei
merkwaardig,
dat
v.
d.
H.
dit
eerst
zegt
nadat
een
klacht
was
ingekomen.
Vervolgens
zet
pi.
uiteen
wat
geschied
is
inzake
den
manufacturier
B.,
die
er
van
verdacht
werd
dat
hiJ
het
ziekengeld
van
de
dienstbode
ten
eigen
bate
had
aangewend.
Pi.
betoogt,
dat
het.
de
gewone
gang
van
zaken
was,
dat
deze
een
nacht
werd
vastgehouden.
Ook
door
een
zekeren
W.,
die
inlichtingen
moest
verschaffen
over
over-
treding
van
de
Vuurwapenwet,
vast
te
houden
is
de
marechaussee
haar
bevoegdheid
niet
te
bui-
ten
gegaan.
W.
beweerde,
dat
hij
in
de
mare-
chausseekazerne
des
nachts
mishandeld
werd
maar
zijn
mede-arbeiders
konden
den
volgenden
he°eff
di?'nnif
T
nierken.
De
marechaussee
heeft
dit
ook
ten
stelhgste
ontkend.
Te
ruim
half
zeven
was
het
woord
aan
den
verte^™
woordiger
van
den
minister
van
Justitie,
mf
P
SSe
^et
departement
van
Pleidooi
van
mr.
Meyes
Het
begin
van
dit
pleidooi
was
zeer
juridisch
en
hield
allereerst
verband
met
het
opsporings-
recht
van
ambtenaren,
waarover
mr.
James
eenige
adviezen
van
prof,
van
Bemmelen
heeft
pgeven.
Pleiter
bestreed
de
opvatting,
die
hier
te
dezer
zake
verdedigd
is.
De
opvltting
vS,
den
minister
van
Justitie
voert
heelemaal
niet
tot
onredelijke
resultaten.
PI.
zeide
geen
contro-
versen
te
willen
scheppen,
maar
geloofde,
dat
de
klagers
het
in
dit
geval
beter
wisten
dan
de
adviseurs.
®
De
pres.:
Dat
komt
meer
voor.
Mr.
Meyes
zeide
in
het
nieuwe
advies
van
prof,
van
Bemmelen
weinig
nieuws
te
hebben
gevonden.
Het
Ambtenarengerecht
•
is
van
oordeel
dat
geen
opsporingsbevoegdheid
is
ontnomen,
'doch
dat
alleen
een
intern
voorschrift
is
gegeven
om
OD
dat^'een'®
^et
gaat
niet
altijd
op,
dat
een
opsporingsambtenaar
zijn
piicht
verzaakt,
zooals
beweerd
is,
wanneer
hij
bij
een
strafbaar
feit
niet
optreedt,
PI.
ging
de
hierarchie
na,
die
er
is,
wanneer
een
onderzoek
meet
ingesteld
worden
en
meent
dat
dienaangaande
door
de
tegenpartij
gepoogd
IS
een
rad
voor
de
oogen
te
draaien.
dPn
merkte
op,
dat
aan
deze
woor-
toegekend"'^^^"'^®'''''^®
beteekenis
kon
worden
trwillen^
J
dit
gaarne
schoulinppn
dan
in
op
de
be-
evenpJr,^
r
"
Hazewinkel-Suringa,
die
eveneens
door
mr.
James
waren
aangevoerd.
De
minister
heeft
zich
in
de
Kamer
beroepen
op
het
Rijkspolitiebesluit
en
nu
verwijt
men
.
faem,
dat
hy
daarbij
niet
juist
is
geweest.
Het
is
onjuist,
wat
mevr.
Prof.
Hazewinkel-Suringa
zeide.
dat
de
minister
zich
tot
den
procureur-
generaal
alleen
als
directeur
van
politic
heeft
gewend.
De
adviezen,
zoo
besloot
pleiter
zyn
pleidooi
in
de
middagzitting,
zijn
terug
te
brengen
tot
een
onjuiste
stalling
en
verkeerd
begrijpen
no-
pens
gezag
en
verantwoordelijkheid
in
overheids-
dlenst.
Te
ruim
half
acht
werd
de
zitting
geschorst.
U
hebt
het
uit
den
mond
van
den
heer
Ploeg-
makers
gehoord
en
het
is
mij
bekend,
dat
de
tegenwoordige
brigadecommandant
der
mare
chaussee
er
niet
anders
over
denkt;
er
heer-
schen
te
Oss
thans
rust
en
normale
verhou-
dingen.
Men
werkt
behoorlijk
samen,
het
is
uit
met
de
wrijving
tusschen
verschillende
over-
heidsorganen.
Mr.
James
hield
een
korte
repliek,
waarna
de
behandeling
van
deze
zaak
werd
gesloten
en
de
uitspraak
bepaald
werd
over
drie
weken.
De
overplaatsing
der
marechaussees
Als
tweede
zaak
kwam
in
behandeling
de
verplaatsing
der
marechaussees,
die
echter
maar
weinig
tijd
in
beslag
nam.
Klagers
waren
dezelfde,
terwijl
de
aanklacht
ging
tegen
den
inspecteur
van
het
wapen
der
marechaussee.
Als
vertegenwoordiger
van
dezen
trad
op
ma-
joor
Van
Hoek,
verdediger
der
marechaussees
was
weer
mr.
James,
die
betoogde
dat
de
kla
gers
natuurlijk
bezwaar
hadden
tegen
de
overplaatsing,
maar
pleiter
zag
in,
dat
dit
een
gevolg
was
van
den
ministerieelen
maatregel.
Majoor
Van
Hoek
bevestigde
dit
laatste
nog
eens.
Ook
in
deze
zaak
werd
de
uitspraak
bepaald
over
drie
weken.
Avondzitting
Om
negen
uur
werd
de
zitting
voortgezet
Mr
Meyes
vervolgde
zijn
betoog
en
bestreed
dat
ge-
bruik
is
gemaakt
van
bevoegdheid
voor
een
an-
oere
doel
dan
waarvoor
zij
gegeven
is.
De
minister
had
na
veranderde
kennis-
neming
van
het
werk
van
de
Ossche
brigade
in
den
laatsten
tijd
zeer
ernstige
bezwaren.
De
maatregel
was
niet
bedoeld
als
een
be-
'
straffing.
In
November
1937
had
de
brigade
reeds
een
ernstige
waarschuwing
gekregen.
Omdat
de
minister
van
oordeel
was,
dat
er
bij
de
brigade
een
verkeerde
geest
was,
kon
hij
de
collectiviteit
treffen.
Be
zaak
by
het
jeugdwerk
is
een
yoorbeeld