Tekstweergave van KKO7536-450-172

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
De Kabinetscrisis. De oorzaken. Eenigen tijd geleden schreef de „Avond- post": Het is toch „eigenaardig", dat alle kabinetten-Colijn een ontijdigen dood ster- ven. Zou de oplossing van dezen puzzle niet juist te zoeken ziin in de „eigenaardige" kwaliteiten in de onjetwijfeld uiterst be- langwekkende figuur van den formateur ? Hier treft de tegenstelling met een ande- ren formateur, Ru'.js de Beerenbrouck. On- getwijfeld zou deze laatste, die zijn kracht en waarde goed kende en zuiver afwoog wij hooren hem nog, kort voor zijn dood met het bekende afwerend gebaar en de merkwaardige mimiek zeggen : „wetten ma- ken, niets voor me ; 1918 !" Hij vormde zijn kabinetten eenigermate met den Fran- schen slag^ die dezen Zuid-Limburger met Spaansch bloed in de aderen stellig niet ge- heel vreemd was, maar zelfs deze ietwat luchtig gevormde kabinetten hield zijn bin- dende en soepele persoonlijkheid, toegerust met een fijnen politieken flair, b ij e e n. Dat blijkt Dr. Colijn niet te kunnen. Het is duic'elijk^ waar het meeningsverschil thans ligt. Dit kwam reeds uit door het feit dat de heer De Wilde aanleiding tot heen- gaan vond in wetsontwerp 411, waarin maat- regelen tot bestrijding van de jeugdwerk- loosheid werden voorgesteld. De heer Colijn heeft zijn fiat gegeven op dit ontwerp en het was hem blijkbaar 66k te kras, daarop heen te gaan. Dit ontwerp dateert van 10 Mei; het doet niets anders dan uitvoeren, wat reeds in de Millioeneanota was aangekondigd. Wij kunnen aannemen, dat men over de wijze van uitvoering van meening verschilt, maar wij kunnen niet verklaren, dat men daarvoor ze- ker in dezen tijd een ministercrisis uitlokt Een maand vroeger, op 6 April, is de Re- geering gekomen met aankondiging van de uitvoering van nieuwe werken a la Wesl- hoff. De aankondiging was vervat in een credietaanvrage van 30 millioen. Eerste on- derteekenaar van dit ontwerp is de heer H. Colijn. Het Voorloopig Verslag, dat de Ka- mer bereids uitbracht, toont algemeene in- stemming. Het dient vastgelegd, dat juist deze beide wetsont- werpen de oorzaken der cri ­ sis zijn. De heer Colijn is van meening, dat de Staat niet verder mag leenen. Hij is tegen staatsinvestatie; hij is van opvatting, dat Nederland naar den afgrond gaat, als het zijn huidige financieele politiek voort- zet. Hij gelooft in deze opvatting even vast als hij voor 1936 geloofde, dat Nederland naar den kelder ging, als de gulden los zou zijn van het goud. De gulden is losgelaten en er is niets gebeurd van al de narigheid, die sombere broodetende profeten ons ver- telden. En indien ietwat dol geworden aan- passers er niet in slaagden, eenvoudigen van hart het hoofd op hoi te brengen met de waanvoorstelling, dat tien of twintig of Jer- tig millioen tekort op een begrooting het land „bankroet" maakt en soortgelijk moois meer, was er niets aan de hand. De katholieke ministers kennen den in- vloed van deze sprookjes. Zij weten, dat de verhaaltjes van ,,de negen mannen" op sommigen even sterken indruk maken als de weerberichten uit De Bilt. De een is zoo gek zijn staatspapiertjes niet te houden en de ander loopt den heelen dag met opgerol- de parapluie. De katholieke ministers heb-- ben meegewerkt te bezulnigen, waar dit mogelijk was. Met name minister Romme heeft het onmogelijke gedaan, aan wenschen inzake de begrooting tegemoet te kom&n. Van hem alleen is a lies geeischt en hij heeft eigenlijk meer gegeven dan redelijkerwijze geeischt kon worden. Maar de heer Romme was niet van plan zijn ka- rakter cadeau te doen en de andere katho ­ lieke ministers believen niet de verantwoordelijkheid te dra- gen van een hernieuwde aan- passingspolitiek. Zij achten die voor Nederland verderfelijk. Hier ligt het verschil. Het is zuiver za- kelijk. Eenerzijds staat de heer Colijn, die de aanpassingspolitiek der negen wenscht; an- ] derzijds staan de vier katholieken, die de denkbeelden deelen van de veertien, die de negen hebben beantwoord. Snel is de afloop der wateren gegaan. De heer Colijn, die enkele weken geleden nog de wetsontwerpen teekende of goedkeurae, welke wij hierboven aanhaalden, is niet be- reid eigen handteekening te honoreeren. Hij wil de politieke lijn weer eens ombuigen. Daarom valt zijn kabinet. Wij behoeven er niet op te wijzen, dat een staatkunde met zulke sterke schomme- lingen ons weinig gelukkig schijnt. Men heeft het gevoel alsof de 's Maandags afge- schafte heerendiensten Donderdags weer in- gevoerd worden. Voor ons staat vast, dat ons volk die hee ­ rendiensten niet neemt. Er zijn in ons par- lement geen twintig man te vinden, die een politiek zullen steunen, welke een half mil ­ liard eischt voor Defensie en tegelijk alle sociale uitgaven wil verlagen. En een regee- ring, die voor zoo'n program een ' beroep doet op het volk, zal bij de stembus de er- varing opdoen, dat ons volk zulk een aan ­ passingspolitiek verwerpt. Wij zijn er van overtuigd, dat deze in ons land ook onnoodig is. Geen redelijk mensch kan volhouden, dat er in Nederland bankroe- tierspolitiek is gevoerd. Niemand kan staande houden, dat ons land wel naar den afgrond zou gaan als het weer leent en niet, wanneer het met honderddui- zenden werkloozen blijft zitten. Wat daarvan zij, de heer Colijn wil de huidige kabiinetspolitiek ombuigen. Het is zijn recht dit te willen en het zal in Je eer-1' ste plaats zijn taak zijn voor deze politiek | een nieuwe ministersploeg te vinden en... een Kamermeerderheid! slissing eenig gerucht te maken. Door de beslissing ten aanzien van de brigade van Oss is er echter iets veranderd. Het zijn waarlijk geen kleinigheden, wel ­ ke aan de marechaussee-Drigade yan Oss ten laste zijn gelegd. Hoe zouden zoo vraag ik mij af de burgemeesters er op reageeren. als het ge- meentelijk politiecorps een „activiteit" ont- ! plooide, gelijk de brigade van Oss? ; Eigenlijk is die vraag alleen van theore- tische waarde, want het is ondenkbaar, dat ook maar een burgemeester zooveel lank- moedigheid zou hebben getoond en niet al lang er een stokje voor gestok°n zou hebben. Maar dat de maatregel die een burgemeester in een overeenkomstig geval tegenover zijn politie-corps zou hebben genomen, heel wat krasser zou zijn geweest dan alleen het ont- nemen van de opsporingsbevoegdheid, daar twijfel ik geen oogenblik aan Nu vormt de uitspraak van de Tweede Kamer natuurlijk geen jurispriidentie. Maar toch is het niet denkbeelaig, dat die uit ­ spraak reacties verwekt in rie gemeenten. Versterkend voor het gezag van den gemeen- telijken politie-chef zoo gewenscht in dezen tijd zal die uitspraak zeker niet zijn, wel het tegendeel. De burgemeester zal re- kening houden met de mogeiijkheid dat hij, gelijk den Minister van Justitie is over- komen, eveneens de kous op den kop kan krijgen, als hij „te goeder trouw" en „in het belang van de rechtszekerheid" en om wille van zijn gezag een maatregel wil nemen ge ­ lijk de Minister nam. En zal hem dit niet doen aarzelen, den maatregel te nemen, die ook hij noodzakelijk acht? Of zal hij, liever dan in te grijpen, het kwaad maar laten voortwoekeren, uit vrees dat hem anders misschien bij de behandehng der rijksbe- grooting in de Staten-Generaal de ooren worden gewasschen, gelijk aan burgemees ­ ters nog al eens te beurt valt? Een kwestie als deze heefl zich niet eer- der voorgedaan. Maar sinds de gedenk- waardige kamerzitting van 2'? Juni is er ten opzichte van de gezagsverhouding tusschen de politie-chefs en hun personeel een inzicht naar voren gekomen, waarvan men de moge- lijkheid vroeger nauwelijks zou hebben kunnen veronderstellen. Dat de voorzichtige gezagsdrager in de gemeente met die men- taliteit rekening gaat houden, kan men hem niet euvel duiden, maar in het belang van een juiste gezagsverhouding en van de rechtszekerheid is het geenszins. Of sla ik de uitspraak van de Kamer ­ meerderheid te hoog aan en moet ik daar in slechts zien hetgeen een parlementarier mij v66r de zitting zeide; de stemming over het rapport-Oss zal zijn een genoegdoening aan het niet-katholieke kiezevscorps en daar ­ om is een veroordeeling van 's Ministers be- leid onvermijdelijk? Wanneer de uitspraak z66 moet worden opgevat, behoeft men er gean consequenties aan te verbinden; hetgeen in het belang van een goede gezagsverhouding rog maar het beste zou zijn. KEESTRA. De Kamerbeslissing inzake „Oss" en haar consequenties. Het is niet zonder belang te onderzoeken, welke beteekenis de uitspraak van de Twee ­ de Kamer in de kwestie-Oss- voor de toe- komst heeft. Moet men er een richtlijn in zien voor de houding, welke in overeenkomstige geval- len, bijv. tegenover gemeentelijke politie- am'btenaren, moet worden mgenomen? Want ontneming van de opsporingsbevoegdheid aan een ambtenaar van de gemeente-politie komt zij het niet veelvuldig ook voor; alleen gaf het, voor zoover mij bekend, dan den betrokkene geen aanleiding, van de be-