Tekstweergave van GRC1937_1027_00003
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
99
„DRIE
GROOTE
M
A
N
N
E
N
IVIgr.
Dr.
Alphons
Ariens,
Dienaar
Gods.
Als
derde
van
deze
serie,
beschou-
wen
we
den
grpoten
socialen
pries-
ter,
Mgr.
Dr.
A.
M.
A.
J.
Ariens.
Hij
was
de
volgeling
en
voortzetter
van
Schaepman's
werk
en
met
No-
.
lens
de
sociale
priester,
vol
belang-
stelling
voo-r
de
nooden
van
zijn
medemenschen.
Ariens
was
'n
so
ciale
werker,
ja,
'n
sociale
„heilige".
Ruijs,
de
groote
werker
voor
Ariens'
heiligverklaring,
sprak
in
1935
den
wensch
uit,
dat
de
godsdienstige
vereering
voor
Ariens,
ontstaan
bij
enkelen,
spoedig
in
ruime
mate
in-
gang
moge
vinden.
Moge
Ariens
de
eer
der
altaren
nog
'ns
waardig
ge-
keurd
worden!
Dat'^geve
de
goede
God!
Alphons,
Maria,
Augustus,
Josephus
Ariens,
door
zijn
jeugdvrienden
kottweg
Fons
ge-
noemd,
werd
geboren
op
26
April
'in
het
jaar
1860.
't
Was
in
de
aloude
Domstad,
dat
Ariens
voor
het
eerst
d^
zon
begroette.
Ariens
was
'n
zonnekind,
al
heeft
de
zon
Zijn
leven
niet
altijd
beschenen,
toch
is
zijn
geest
en
blijde
levensmoed
altijd
zonnig
geweest.
Zijn
vader
was
de
Utrechtsche
ad-
vocaat
Mr.
Ariens,
die
evenals
de
vader
van
Jhr.
Ruijs
'n
groote
gestrengheid
paarde
aan
een
edele
godsdienstzin,
vormde
met
zijn
vrouw
(Posel-Briick)
'n
Ideaal
ouder-
paar.
o'prechte
en
goed
gemeende
naas-
tenliefde,
naast
een
fijne
aristocratic,
zie-
daar
de
voornaflmste
kenteekenen
van
deze
Utrechtsche
familie.
De
jonge
Fons
hield
van
zijn
vaderstad.
'n
Trefiende
bij-
zonderheid
hierover
verhaalt
Rector
Colsen
In
zijn
boek:
„Dr.
Ariens".
Op
'n
goede
dag
wandelt
Ariens
met
'n
vriend
door
de
stra-
ten
van
Utrecht,
Plotseling
blijft
hij
staan
voor
een
deftig
woonhuis
en
vertelt
dat
daar
zijn
vader
heeft
gewoond.
De
vriend
brengt
een
eerbiedigen
groet
aan
hjet
be-
dpelde
huis
met
een
nogal
zwierigen
hoed-
zwaai.
En
Ariens,
opgetogen,
zegt;
„Kijk,
dat
yind
ik
aardig
van
je,
dat
vind
ik
echt
aardig!"
Ja,
Ariens
hield
van
Utrecht,
met
z'n
Dom
en
z'n
oudheid.
Utrecht
met
z'n
karakteristieke
Oude
Gracht
en
z'n
majes-
tueuze
Maliebaan.
Tien
jaar
cud,
dus
veel
te
jong
om
de
schoonheid
van
Utrecht
te
kunnen
waardeeren,
vertrok
Ariens
naar
't
Limburgsche
Rolduc.
Hier
maakte
Ariens
al
direct
op
zijn
leeraren
den
indruk
van
een
reuze
goede
student
te
zijn.
De
zes
jaren
op
Rolduc
doorgebracht,
gaven
aan
Ariens
'n
Limburgsche
„inslag".
Ariens
hield
van
Oiriburg,
zooa,ls
alleen
iemand
van
limburg
kan
houden,
die
dit
gewest
en
al
de
uitin-
gen
van
Limburg
kent.
Wljlen
Prof.
P.
Geurts
schreef
in
de
„Tljd"'
Ariens
was
'n
vriend
van
Limburg
en
van
de
Llmburgers,
welke
hij
hoog,
te
hoog
aansloeg!"
In
1878
was
Ariens
in
Rol
duc
afgestudeerd.
Hij
had
zes
jaar
gym
nasium
en
twee
jaar
philosophic
met
het
allerbeste
gevolg
meegemaakt.
In
Rijsen-
burg,
het
Utrechtsche
groot-seminarie,
stu-
deerde
Ariens
vier
jaar.
Schaepman
was
toen
reeds
hot^gleeraar
in
de
Kerkelijke
Geschiedenis
en
liet
niet
na
indruk
te
ma-
ken
op
de
jonge
studenten.
Ariens
was
een
der
beste
volgelingen
van
Schaepman,
en
zijn
dankbaarheid
uitte
hij
in
'n
brochure,
waarin
hij
Schaepman
teekent
als
de
Ne-
derlandsche
O'Connell.
„Beiden",
aldus
Rector
Colsen,
„waren
ze
gloeiende
zielen,
in
nauw
contact
met
hun
volk
.
Ariens
en
Schaepman
waren
boet-
seerders
van
hun
tijd,
voor
alles
Roomsch
6n
priester,
kinderen
van
de
oude
moeder-
kerk
en
verknocht
aan
den
Paus,
beiden
in
Rome
tot
voile
ontplc|>img
hunner
geestes-
gaven
gekomen.
In
1882,
't
jaar
van
zijn
priesterwijding,
zien
we
Ariens
naar
de
eeuwige
stad
vertrekken,
om
in
deze
ge-
wijde
omgeving
onder
de
schutse
van
Chris-
tus'
plaatsvervanger,
zijn
theologische
stu-
dien
voort
te
zetten.
Niet
alleen
de
godge-
leerdheid
werd
door
Ariens
bestudeerd,
maar
ook
en
heel
bijzonder,
't
volksleven.
Zijn
kamers
lagen
in
de
arbeidersbuurt,
te-
midden
van
't
gemoedelijke,
moderne
leven
der
Romeinen.
Misschien
had
Ariens
reeds
'n
voorgevoel
van
het
moeilijke
parochie-
werk,
dat
hem
zou
wachten.
Hij
bezocht
er
de
armste
bewoners
in
hun
krotten
en
gaf,
waar
dit
noodig
was,
alles
weg.
Ja
Ariens
gaf
zooveel,
zooveel
weg,
tptdat
bij
hem
zelf
de
nood
aan
den
man
kwam.
En
zelfs
dan
gaf
hij
nog.
Heeft
Rome
van
hem
dan
geen
geleerde
in
den
engeren
zin
van
het
woord
gemaakt,
het
heeft
„den
fijnen
mensch",
die
Ariens
was,
zeker
verfijnd
en
verdiept.
Enschede!
Ariens
kapelaan
te
Enschede.
Dat
bisschoppelijk
besluit
viel
als
'n
don-
derslag
bij
helderen
hemel.
Ariens,
de
doc
tor
in
de
godgeleerdheid,
werd
door
de
Voorzienigheid
gemaakt
tot
sociaal
werker
temidden
van
de
Twentsche
arbeiders.
Hij,
de
geboren
theoloog,
werd
gemaakt
tot
so-
cioloog,
die
zijn
wetenschap
voor
de
praktijk
niet
wegsmeet,
maar
op
de
volkshuishou-
ding
toepaste.
Ariens
zelf,
hoe
kon
het
na
zijn
verblijf
in
Rome
anders,
was
verrukt
over
^
deze
benoerning,
die
hem
g^legenheid
bood
„een
boel
te
werken,
waar
hij
plezier
in
had'.
Aan
zijn
oom
schreef
hij
daags
na
zijn
benoerning;
„ik
riep
ex
imp
corde;
(uit
geheel
mijn
hart);
Deo
Gratias
(Gode
zij
gedankt)".
De
benoerning
van
dezen
„edelen"
pries
ter
tot
kapelaan
in
de
eenvoudige
arbeiders-
wijk
van
Enschede,
zou
'n
felt
van
beteeke-
nis
worden
voor
geheel
Nederland.
Enschede
was
vatbaar,
„brandbaar"
voor
'n
Katho-
lieke
Arbeidersbeweging.
Het
socialisme
deed
in
Twente
zijn
intrede
en
als
reactie
moest
'n
krachtig
samenwerken
van
Katho-
lieken
komen.
Enschede,
ja
Nederland
was
rijp,
„brandbaar"
voor
de
Katholieke
Werk-
liedenvereeniging
en
Rector
Colsen
zegt
't
zoo
mooi;
„daar
was
de
vonk,
de
vuurtjes-
stoker,
de
ziener
en
de
durver:
Ariens''.
In
Twente,
waar
toen
nog
maar
een
Katho-
liek
blad
bestond,
broeide
Ariens
zijn
idee-
en
uit.
Van
zijn
hand
verschenen
toen
reeds
(1885—1886)
artikelen
over
„Katholieke
Werkliedenvereeniging".
En
persoonlijk
zei-
de
Ariens:
„Kort
en
goed,
ik
kwam
beslist
met
sociale
neigingen
naar
Holland
terug.
De
behoefte
aan
organisatie
voelde
ik
ter-
stond".
In
1889
dan,
zou
het
tot
een
officieele
op-
richting
komen.
Voor-vergaderingen
war
den
gehouden
en
er
werd
gepraat
.en
ge-
boomd,
totdat
op
24
November
de
eerste
R.
K.
Werkliedenvereeniging
in
Nederland
te
Enschede
werd,
opgericht.
De
deken
van
Enschede
werd
de
voorzitter
en
geestelijk
adviseur.
Ariens
bezat
de
gave,
om
zicli
achter
de
schermen
te
verbergen.
Toch
was
het
duidelijk,
dat
deze
Werkliedenbond
het
werk
van
den
jongen
kapelaan
was.
In
1910
verklaarde
hij
aan
'n
reporter
van
het
„Centrum"
dat
hij
ook
werkelijk
de
bewe-
ging
heeft
gesticht,
maar
niet
zonder
steun
van
den
toenmaligen
Aartsbisschop
Mgr.
Snickers.
Naast
de
"R.
K.
Werkliedenver
eeniging
stichtte
Ariens
de
R.
K.
Vakver-
eeniging.
De
groote
staking
bij
Marsman
en
ter
Kuile
in
Enschede,
deed
hem
de
nood-
zaak
van
't
organiseeren
in
vakverband
in-
zien.
Heel
Enschede
was
werkloos
en
de
nood
steeg
wanhopig
hoog.
Bemiddeling
van
het
Rijk
en
den
burgeineester
was
aan-
geboden,
maar
botweg
afgev/ezen.
Toen
sprong
Ariens
tusschen
socialistische
voor-
mannen
op
het
podium,
waagde
zijn
leven
en
prestige
en
riep:
„Kerels,
jullie
hebt
ge-
lijk,
maar
pakt
het
verkeerd
aan".
Na
'n
lange
redevoering,
waarin
de
noodige
hef-
tigheid
en
scherpte
niet
ontbraken,
kreeg
hij
't
klaar,
dat
nog
diezelfde
dag
het
werk
op
de
fabriek
hervat
werd.
Wat
dit
Ariens
gekost
heeft,
blijkt
uit
de
woorden,
die
hij
later
jaren
eens
sprak,
toen
men
hem
op
de
heerlijkheid
van
dat
sociale
werk
wees:
„Bid
God,
dat
ge
nooit
voor
zooiets
komt
te
staan".
Naast
deze
groote
„Twentsche"
daden,
volgt
Ariens'
grooter
werk:
de
drankbe-
strijding.
Als
sociaal
priester
zag
hij
de
verwoestingen
door
drankmisbruik
aange-
richt,
van
zeer
nabij.
De
enorme
omvang
van
deze
„geesel
des
volks"
wordt
door
de
volgende
zegswijze
van
een
vrouw
uit
het
volk
getypeerd:
„Er
is
in
een
gezin
zooveel
noodig:
brandewijn
en
jenever
en
toch
ook
brood
voor
de
kinderen...."
Ook
hier
ver-
richtte
Ariens
zoo'n
voornaam
pionierswerk.
In
de
„Katholieke
Werkman"
besloot
hij
zijn
artikel
over
zedelijkheid
met
er
op
te
wijzen,
dat
de
onmatigheid
in
zoo'n
nauw
contact
staat
met
de
onzedelijkheid.
„Be-
strijd
(aldus
Ariens)
den
gruwel
van
het
drankmisbruik
niet
met
algemeenheden,
maar
met
een
bepaald
matigheids
of
af-
schaffingsgenootschap".
Door
zijn
woord
in
de
pers
had
Ariens
reeds
velen
voor
zijn
idee
gewonnen
en
toen
men
op
Ariens'
ko-
peren
priesterfeest
'n
geschenk
wilde
aan-
bieden,
wist
en
kon
men
ook
niets
beters
geven
als
de
oprichting
van
„Sobrietas".
De
drankweer
was
Ariens
werk.
Hij
heeft
er
voor
gewerkt,
gesproken,
gereisd,
gestreden
en
geleden.
Als
de
drankbestrijding
zijn
eenig
levenswerk
geweest
was,
dan
was
Ariens'
leven
reeds
rijk
geweest.
En
toch,
drankbestrijding
is
niet
alleen
Ariens'
levenswerk
geweest,
hij
deed
meer,
veel
meer.
Men
mag,
(aldus
Rector
Colsen),
zijn
nagedachtenis
dat
groote
onrecht
niet
aan-
doen,
van
eerst
en
vooral,
zoo
niet
uitslui-
tend,
den
drankbestrijder
in
hem
te
zien.
Het
verloop
van
Ariens'
leven
is
gauw
ge-
teekend.
In
1901
volgde
zijn
eerste
pastoors-
benoeming
in
Steenderen
en
in
1908
te
Maarssen.
In
Maarssen,
het
aardige
Vecht-
dorp,
heeft
hij
zestien
jaren
lang
gewerkt
voor
zijn
bisdom,
en
zijn
land.
De
pastorie,
die
ik
meermalen
bezocht,
kenmerkte
de
„doctor".
Er
zijn
spreuken
geschUderd
alsr
„Mijn
vriend
is,
die
mij
durft
verbeteren".
„Als
maar
Christus
gepreekt
wordt".
Van
oud-parochianen
van
pastoor
Ariens
hoorde
ik
vertellen,
over
de
soberheid,
die
in
de
pastorie
heerschte.
Voor
de
parochiekerk,
Gods
huis,
was
Ariens
actief.
Hij
zorgde
voor
'n
nieuw
orgel,
en
'n
nieuwe
vloer,
die
hPewel
degelijk,
gelijke
soberheid
kenmerk
te.
Om
Ariens'
groote
sociale
verdiensten
be-
noemde
de
Paus
hem
in
1919
tot
Geheim
Kamerheer.
Met
de
Ridderorde
in
de
Ne-
derlandsche
Leeuw
en
de
pauselijke
onder-
scheiding
,,Pro
ecclesia
et
pontifici"
was
hij
toen
reeds
eenigen
tijd
gesierd.
In
1926,,
na
'n
18-jarig
pastoraat
in
Maarssen,
vroeg
hij
om
gezondheidsredenen
ontslag.
Hij
vestig-
de
zich
in
Amersfoort,
waar
hij
gelegenheid
kreeg
om
voor't
Geert
Groote
Genootschap
nog
eenigen
tijd
te
werker.
Op
7
Augustus
1928
overleed
hij
te
Amersfoort
en
op
11
Augustus
werd
hij
begraven
in
zijn
geliefde
Maarssen.
Op
zijn
graf
staat
'n
eenvoudige
steen
met
het
opschrift,
zoo
typeerend
juist:
„Ariens
priester."
HENRI
KERKHOFFS.
Horn.
(L.)
Hebt
Gij
Lendenpijn?
I
Het
ongemak
vanyelen,die
een
zitlend
leven
leiden.
Verrast
zult
Ge
aijn
na
een
of
twee
AKKER^TJES
Volgens
recept
van
Apotheker
Dumont
AKKER.CACHETS
SPORTRUBRIEK
Grave.
R.K.S.V.
„MOBILIA".
Vooruit
Mobilia
naar
de
bovenste
plank!!!
Drie
wedstrijden
..
drie
overwinningen!!
Het
was
Zondag
1.1.
voor
Mobilia
een
echte
succesdag.
De
drie
elftallen
kwamen
alien
in
touw
en
wisten
de
wedstrijden
tot
een
goed
einde
te
brengen.
Het
eerste
elftal
speelde
thuis
en
was
de
gastheer
van
de
Constantia-reserves.
Zij
wisten
de
baas
te
blijven
over
de
Constan-
tia-lui
en
stuurden
deze
met
een
4—1
ne-
derlaag
naar
huis.
De
wedstrijd
stond
op
hoog
pell,
alhoewel
de
wind,
die
dwars
over
het
veld
stond,
veel
afbreuk
deed
aan
het
spel.
De
Mobilianen,
die
enkele
nieuwe
spe-
lers
in
het
veld
brachten,
speelden
een
be-
tere
partij
dan
in
Herpen.
De
vleugelspelers
werden
iets
meer
in
het
spel
betrokken
en
dat
kwam
het
geheele
spel
in
de
voorhoede
ten
goede.
De
Mobilianen
kwamen
al
heel
goedkoop
aan
de
eerste
2
doelpunten,
door-
dat
een
Constantia-back
eenmaal
in
eigen
doel
trapte.
Bij
het
2e
doelpunt
van
Mobilia
ging
de
Constantia-keeper
niet
geheel
vrij
uit.
Bij
een
ver
schot
van
den
Mobilia-spil
stond
hij
te
ver
voor
doel
opgesteld
en
liet
de
boogbal
over
zijn
handen
in
het
doel
glippen.
Direct
daarop
vergrootten
de
Mo
bilianen
hun
voorsprong,
toen
de
rechts-
buiten
prachtig
voorzette
en
de
midvoor
deze
kans
op
onberispelijke
wijze
benutte.
De
Constantia-reserves
verkleinden
daarna
hun
achterstand
toen
de
Mobilia-keeper
en
rechtshalf
elkaar
verkeerd
begrepen
en
de
bal
langs
den
uitgeloopen
doelman
in
het
net
rolde.
Na
rust,
kreeg
Mobilia
den
wind
tegen
en
waren
onze
jongens
nog
niet
zoo
zeker
van
de
overwinning.
De
Mobilianen
dachten
er
echter
anders
over
en
wierpen
zich
met
elan
in
den
strijd.
Hun
moeite
werd
na
een
kwartier
beloond
door
een
prachtig
doelpunt.
De
Constantia-reserves
zetten
toen
alles
op
alles,
maar
vonden
in
de
achterhoede
van
Mobilia
een
geduchten
struikelblok.
Het
einde
kwam
dan
ook
met
een
verdiende
4—1
zege.
Mobilianen,
jullie
hebben
je
kranig
her-
steldvan
dede
vorigekeer
geleden
nederlaag.
Jongens,
dat
was
werk!
De
Mobilia-suppor-
ters
stonden
in
talrijken
getale
langs
de
lijn
en
genoten
van't
spel
dat
hun
jongens
gaven.
Technisch
was
het
spel
nog
wel
niet
af,
maar
't
gaat
toch
vooruit!
't
Verband
der
Mobilianen
was(
tenminS|te
in
dpzen
wedstrijd
niet
zoek.
Er
werd
soms
'n
fijn
driehoekspel
gespeeld,
waardoor
de
tegen-
standers
van
het
kastje
naar
de
muur
ge-
stuurd
werden.
Mobilianen,
je
hebt
laten
zien,
dat
het
kan.
"\yij
durven
dan
ook
te
zeggen
het
m
o
e
t
naar
een
hoogere
klas-
se!
Denk
in
de
komende
wedstrijden
aan
open
spel,
vrienden.
Van
de
voorzetten
der
vleugel-spelers
moeten
de
puntjes
komen.
Hen
voortdurend
in
het
spel
betrekken,
is
den
wedstrijd
winnen!!
Vrienden,
ons
devies
moet
ook
zijn;
„ende
despereert
niet".
De
supporters
rekenen
erop.
De
reserves
van
Mobilia
waren
op
bezoek
bij
die
van
UDI
en
hebben
vriend
en
vijand
verbaasd
doen
staan
door
de
ongeslagen
UDI
reserves
met
3—2
te
verslaan.
Bravo,
jongens.
Zeg,
vrienden,
hebben
jullie
soms
onder
elkaar
afgesproken,
om
de
ongesla
gen
elftallen
de
eerste
nederlaag
toe
te
brengen?
Dat
was
vorige
week
Ravenstein
I
en
nu
weer
de
gevreesde
UDI-reserves.
Het
is
werkelijk
een
pracht-prestatie.
Als
jullie
zoo
doorgaan,
zullen
jullie
een
hartelijk
woordje'mee
gaan
spreken
om
een
der
bo
venste
plaatsen.
Ge
moet
nu
niet
direct
je
zelf
gaan
overschatten,
maar
bij
elke
wedstrijd
flink
je
best
doen.
In
elk
geval,
jongelui,
is
het
een
prachtige
inzet
geweest.
Het
schijnt
in
Uden
anders
wel
een
span-
nende
strijd
te
zijn
geweest
en
de
overwin
ning
heeft
tot't
laatste
toe
aa^
een
zijden
draadje
gehangen.
De
reserves
liepen
van
't
begin
hard
van
stapel
en
hadden
reeds
na
10
minuten
spelen
een
nuttige
2—0
voorsprong.
Deze
voorsprong
kwam
goed
van
pas,
want
de
UDI-reserves
kwamen
hierna
geweldig
opzetten
en
wisten
na
een
hardnekkige
strijd
weer
gelijk
spel
te
ma-
ken.
De
Mobilianen
trachtten
het
verloren
terrein
te
herwinnen
en
zagen
hun
moeite
4
minuten
voor
het
einde
beloond
worden
door
een
schitterende
goal,
waardoor
de
stand
op
3—2
werd
gebracht,
waarmede
tevens
het
einde
kwam.
Ook
de
Mobilia-junioren
deelden
in
het
succes
en
wisten
de
dito's
van
Langenboom,
die
zij
op
bezoek
hadden
met
3—0
te
ver
slaan.
Goed
gedaan,
boys.
Nu
er
een
schaap
over
de
brug
is,
volgen
er
wel
meer.
Herpen
Herpinia
I
(Herpen)—Pestilent
I
(Zeeland).
Herpinia,
dat
j.l.
Zondag
op
bezoek
ging
bij
Festilent
te
Zeeland,
heeft
geen
kans
gezien
de
overwinning
te
behal^n;
hoewel
Herpinia
in't
veld
meerendeels
in
de
meer-
derheid
was.
Voor
doel
wa^
Festilent
heel
fortuinlijk.
Van
de
weinige
kansen
die
ze
kreeg,
wist
ze
er
vier
te
benutten.
Eindstand
was
2—4.
Een
zwakke
plek
van
Herpinia
was
wel
de
doelverdediger,
doch
ook
de
rest
van
het
elftal
kon
heel
wat
beter.
Mill.
Juliana-nieuws.
Juliana
I
wist
Zondag
haar
eerste
pun
tjes
in
Mill
te
houden,
door
Oeffelt
met
2—0
te
slaan.
Over't
algemeen
was
Juliana
iets
sterker.
Beide
elftallen
waren
compleet.
Juliana
had
haar
opstelling
eenigszins
ge-
wijzigd,
of
dit
echter
meer
in
hun
voordeel
was,
is
te
betwijfelen.
Voor
de
rust
wist
de
linksbuiten
van
Juliana
zijn
club
de
lei-
ding
te
geven
1—0.
Na
de
thee
gaan
beide
ploegen
vrij
wel
tegen
elkaar
op.
De
rechts-
binnen
der
gasten
weet
de
kans
te
benutten
en
scoort
onhoudbaar
2—0.
Verdere
doel
punten
blijven
uit
en
Juliana
heeft
dezen
wedstrijd
verdiend
gewonnen.
Juliana
II
wist
te
Oeffelt
gelijk
te
spelen
tegen
de
Zwaluw
met
3—3.
Juliana
was
voor
de
rust
en
gedeeltelijk
na
de
rust
de
sterk-
ste;
zelfs
was
de
stand
reeds
3—1,
een
kwar
tier
voor
einde
wist
de
Zwaluw
op
te
halen
en
werd
de
stand
3—3.
De
verzorging
in
Oeffelt
was
niet
al
te
best.
Geen
doelnetten
en
voor
rust
slechts
een
bal
op
het
veld.
Kunnen
hiervoor
de
clubs
niet
beter
zor-
gen?
Velp.
VVV—Overlangel
24—0.
L.l.
Zondag
speelde
VVV
op
eigen
terrein
haar
tweede
competi
tie
wedstrijd
en
wel
tegen
OVV
uit
Overlangel.
Overlangel,
dat
dit
jaar
wel
over
een
erge
zwakke
ploeg
be-
schikt,
werd
weer
het
kind
van
de
rekening.
Rust
ging
in
met
8—0
voor
VVV.
Toen
na
de
thee
VW
ook
nog
van
wind
af
speelde,
„regende"
het
doelpunten,
zoo-
dat
de
eindstand
kwam
met
maar
eventjes
24—0.
De
belangstelling
op
het
terrein
was
groo
ter
dan
anders.
Over
het
verloop
van
den
wedstrijd
spreken
we
niet;
de
cijfers
zeg
gen
genoeg.
VW
kwam
volledig
en
op
zijn
sterkst
uit.
Uden.
HOCKEY-NIEUWS.
Uno
Animo
(Helmond—UHC
I
0—1.
In
/
'n
enthousiaste
maar
uiterst
faire
wedstrijd
heeft
UHC
haar
overweldigende
meerder-
heid
eerst
10
minuten
voor
het
einde
in
een
magere
overwinning
kunnen
uitdrukken.
Dank
zij
de
voortreffelijke
achterhoede
der
Helmondenaren,
waar
een
soort
wonder-
wonderkeeper
het
doel
voor
doorboring
be-'
hoedde,
was
er
voor
de
Udenaren
geen
door-
komen
aan.
Toch
mogen
wij
over
de
pres-
taties
van
geheel
het
elftal
tevreden
zijn,
GLENANA^
Een
verhaal
uit
het
lersche
Volksleven
door
j
Kanunnik
P.
A.
SHEEHAN
36.
Beloof
me
niet
van
me
weg
te
gaan,
alvorens
je
de
kap
van
mijn
doodskleed
over
m
n
gezicht
hebt
getrokken
en
de
laat-
ste
kluit
aarde
op
mijn
graf
hebt
zien
ge-
lyk
maken.
_
U
weet
immers
wel,
dat
ik
npoit
van
u
weg
zal
gaan,
Z31
Nodlag
schreiend.
Waar
om
zou
ik
van
u
heengaan,
van
u,
die
vader
en
moeder
vpor
mij
geweest
zijn?
_
Je
hebt
gelijk,
m'n
kind,
fiuisterde
de
oude
man.
Meer
dan
vader
en
moeder,
als
je
alles
wist.
Maar
heb
je
de
vrouw
met
dat
wltte
haar
inderdaad
niet
gezien?
—
Neen,
hernam
zij,
er
is
niemand
van
dat
slag
hier
geweest.
Zij
begon
nu
te
den-
ken,
dat
hij
niet
meer
bij
zijn
verstand
was.
—
Dan
moet
je
er
maar
met
niemand
over
spreken,
wat
ik
je
gezegd
hebt,
fiuisterde
hij.
Alles
was
slechts
een
droom!
Alles
was
slechts
een
droom!
Zij
begaf
zich
weder
naar
de
tafel
en
hervatte
heur
arbeid,
maar
van
tijd
tot
tijd
als
niemand
in
tjg
keuken
was,
riep
hij
haar
bij
zich
en
zeide:
—
Spreek
er
maar
niet
over,
Nodlag!
Spreek
er
maar
niet
over!
't
Was
allemaal
een
droom!
allemaal
een
droom!
xvnL
Leven
om
leyen.
Donal
vergiste
zich,
toen
hij
zeide,
dat
l^odlag
niets
bezat,
dan
de
kleeren,
die
zij
^•anhad.
Zij
was,
Bonder
dat
zij
of
iemand
anders
er
kennis
van
droeg,
erfgenaam
van
®
Caimors,
die
meer
dan
een
vader
haar
was.
De
oude'
man,
die
voelde,
2ijn
dagen
geteld
waren
en
hij
weldra
onder
de
olmen
op
het
kerkhof
van
Temple-
roam
bij
zijn
voorvaderen
zou
rusten,
had
zich
naar
Kilmallock
begeven
en
daar
door
een
notaris
zijn
testament
laten
maken.
Daarin
werden
Donal,
Owen
en
hunne
nog
ongehuwde
zuster
met
een
gelijk
deel
be-
dacht,
terwijl
het
overige
van.
het
geld
en
van
zulks
eigendom,
in
welks
bezit
hij
na
zijn-
dood
werd
bevonden,
aan
Nodlag
ten
deel
zou
vallen.
Om
te
voorkomen,
dat
de
beschikking
niet
streng
wettig
zou
zijn,
had
hij
voor
het
eerst
in
haar
leven,
Nodlag
bij
haren
doopnaam,
Annie
Daly
genoemd.
Hoe
dit
dubbele
feit,
het
legaat
en
het
openbaar
maken
van
den
naam,
ter
ken
nis
kwam
van
Donals
vrouw,
zou
moeilijk
te
achterhalen
zijn.
Doch
het
werd
haar
op
de
een
of
andere
wijze
medegedeeld,
en
door
zelf
voorzichtig
en
nauwkeurig
na
te
vra-
gen,
stelde
zij
het
vast
als
boven
alle
twijfel
verheven.
Het
behoeft
nauwelijks
te
wor
den
gezegd,
dat
daardoor
haar
haat
tegen
Nodlag
verdubbeld
werd,
totdat
hij
schier
tot
bezetenheid
klom.
Te
denken,
dat
haar
kapitaal,
hetwelk
door
hare
ouders
en
ook
door
de
arbeid
van
hare
eigen
handen
met
zooveel
moeite
was
bijeengeschraapt,
ge
deeltelijk
zou
overgaan
op
dat
van
het
meisje,
wel,
dat
was
om
krankzinnig
te
Worden.
Onder
een
of
ander
voorwendsel
Sing
zij
gedurende
eenige
dagen
naar
haar
ouders.
Toen
zij
terugkwam
was
zij
buiten-
gewoon
stil
en
woordkarig;
haar
gedrag
tegenover
Nodlag
was
haast
in
goedheid
verkeerd.
Donal's
stemming
werd
beter
en
na
me-
op
een
gunstige
gelegenheid
te
heoben
gewacht,
droeg
hij
het
aanzoek
van
smid
voor.
Hij
was
zoo
opge-
ruimd
gestemd,
dat
hij
luchthartig
en
pla-
gend
sprak
wat
onder
het
lersche
landvolk
het
beste
teeken
van
vriehdschap
is.
Hij
trof
Nodlag
op
de
brug
over
den
Ownanaar,
waar
hy
in
den
nacht
van
den
grooten
sneeuwval,
Nodlag's
kleine
voetstappen
had
ontdekt.
_
Heb
je
de
hokkelingen
naar
den
hollen
weg
gedreTen?
begon
hg.
—
Ja,
ze
zijn
in
het
hooge
veld.
—
Het
is
een
uitmuntend
jaar,
bijna
voor
alles,
eere
zij
God,
zei
Donal,
zonder
het
meisje
aan
te
zien.
—
Ja,
inderdaad,
alles
gedijt,
God
zij
dank!
—
Het
zal
je
wel
eenigszins
moeilijk
val
len,
je
geboortegrond
te
verlaten,
zei
Donal
plomp
verloren
op
het
ohderwerp
ingaand.
Zij
verschrok
en
werd
doodsbleek.
Had
de
stem,
waarnaar
zij
in
vroeger
jaren
had
ge-
luisterd,
eindelijk
gesproken?
Wat
bedoel
je,
Donal,
vroeg
zij
schier
schreidend.
Word
ik
nu
weggejaagd?
—
Wat
haal
je
nu
in
je
hoofd,
gaf
Donal
schertsend
ten
antwoord,
je
wordt
niet
weg
gejaagd,
maar
je
zult
van
ons
worden
weg-
genomen,
en
wij
zullen
je
zeer
missen.
—
Uit
de
gezegden
van
je
vrouw,
maakte
ik
reeds
op,
dat
er
iets
gaande
was.
Ik
wist
wel,
dat
ze
mij
het
woonrecht
misgunt,
maar
ik
had
nooit
gedacht,
dat
ook
gy
u
tegen
mij
zoudt
keeren.
Hier
begaf
haar
haar
koelbloedigheid
en
zij
weende
bitterlijk,
met
haar
schort
voor
de
oogen.
—
Donal,
waarpm
hebt
ge
me
uit
den
sneeuwhoop
onder
gindschen
esch
vandaan
gehaald?
zeide
zij
snikkend.
Waarom
liet
ge
mij
niet
sterven
en
tot
God
gaan,
in
plaats
van
mij
nu
in
de
wereld
een
goed
heenkomen
te
doen
zoeken?
Ge
weet,
dat
ik
noch
vader,
noch
moeder
bezit.
Ik
weet
niet
wie
ik
ben,
of
wat
ik
ben
of
van
waar
ik
gekomen
ben.
Al
wat
ik
trouwens
weet,
is,
dat
ik
aan
je
vader
een
vriend
heb
gehad,
en
als
jullie,
je
vader
en
jij
—
voortaan
zich
ook
tegen
mij
zouden
kanten,
dan
maar
neen,
ik
heb
het
recht
niet
mij
te
be-
klagen,
zeide
zy
in
een
plotseling
opwellend
gevoel
van
dankbaarheid,
gij
beiden
zijt
mij
meer
geweest,
dan
vader
en
moeder,
en
wat
er
ook
moge
gebeuren,
ik
zal
dat
niet
vergeten.
—
Evenals
bij
alle
vrouwen,
zei
Donal,
die
over
deze
uitbarsting
van
gevoel
glimlachte,
gaat
je
verstand
op
hoi
en
sla
je
door
als
een
blinde
rink.
Wat
ik
wilde
zeggen
is.
dat
een
knap,
jong
meisje,
zooals
jij,
niet
lang
zonder
man
zal
zijn
en
wel
zonder
'n
flinken,
fermen
echtgenoot.
Nodlag
werd
vuurrood
en
droogde
hare
tranen
af.
—
Je
gekscheert,
Donal!
Je
weet
even
goed
als
ik,
dat
in
heel
de
streek
geen
fat-
soenlijke
jongeman,
mij
met
'n
blik
ver-
waardigt.
ledereen
is,
tegen
mij.
—
Ik
ken
een
heel
fatsoenlyke
jongeman,
die
zich
bijna
blind
aan
je
en
naar
je
ge-
keken
heeft.
Althans
nooit
schijnt
de
zon,
of
jij
staat
voor
hem.
—
Wie
het
ook
moge
zijn,
zeide
Nodlag,
terwijl
haar
vrouwelijk
hart
van
blijdschap
opsprong
bij
de
gedachte,
als
voorwerp
van
bewondering
te
zijn
uitverkoren,
hij
heeft
mij
nog
niets
gezegd,
en
wat
ook
zijn
be-
doeling
moge
wezen,
is
hij
niet
voornemens,
mil
tot
zijn
vrouw
te
maken.
—
Daarvan
ben
ik
nog
zoo
heel
zeker
niet,
zei
Donal.
Ik
kom
feitelijk,
om
jouw
zijn
hand
aan
te
bieden,
zooals
men
zegt.
Het
is
een
pikzwarte
nikker.
—
Donal,
onthul
mij
eerst
het
groote
geheim,
zeide
Nodlag,
met
het
doel,
om
de
openbaring
van
een
geluk,
hetwelk
haar
te
groot
scheen,
nog
een
poosje
te
verschui-
ven.
Wie
ben
ik
en
waar
vandaan
ben
ik
gekomen?
—
Dat
kan
ik
je
niet
vertellen.
Ik
kan
je
alleen
zooveel
zeggen,
dat,
wanneer
je
je
geluk
niet
met
voeten
trapt,
je
in
zeer
korten
tijd
de
vrouw
van
Redmund
Casey
zult
zijn.
Deze
verklaring
deed
beiden
in
een
droo-
merig
gepeins
verzinken.
Nadat
Donal
had
gesproken
en
den
goeden
uitslag
van
zijn
bemiddeling
voor
zijn
vriend
zag,
verviel
zijn
gemoed
in
een
tweestrijd
tusschen
gewaar-
wordingen
van
vreugde
en
van
leedwezen.
Het
was
een
geluk
voor
Nodlag
en
voor
hen
alien.
Voor
haar
beteekende
het
een
nieuw
leven,
omgeven
door
louter
liefde,
en
een
weldadig
verlost
zijn
van
de
smadelijke
be-
handeling,
waaraan
zij
zodfvele
jaren
was
onderworpen
geweest.
Voor
hem
zelf
be
teekende
het
vrede.
En
toch
gevoelde
hij,
dat
er
in
zijn
eigen
leven
en
in
dat
zijns
vaders,
een
groote
leegte
zou
komen
en
er
ook
aan
zijn
huiselijken
haard
'n
gaping
zou
ontstaan,
hij
zou
door
haar
aangename
tegenwoordigheid,
haar
zachte
stem,
haar
stille,
maar
liefdevolle
diensten
missen.
Hij
gevoelde,
dat
het
een
zware
en
treurige
ver-
andering
zou
geven.
De
herinnering
van
Nodlag
snelde
fluks
het
verleden
door;
zij
trachtte
elke
klelne
gebeurtenis,
welke
getuige
de
zooeven
ver
klaarde
liefde
van
Redmund
was,
wakker
te
schudden
en
hare
verbeelding
vloog
de
toekomst
in.
Zij
zag
zich
niet
langer
meer
als
het
meisje
zonder
naam,
dat
afhanke-
lijk
was
van
de
barmhartigheid
van
ande-
ren.
Zij
overdacht,
hoe
zij
al
dit
geluk
wilde
vergelden,
door
hare
liefdevolle
zorgen
voor
zijne
moeder
en
hem,
toen
deze
morgen-
droom
eensklaps
werd
onderbroken
door
de
schrille,
scherpe
stem
van
Donals
vrouw.
—
Wisha,
Donal
Connors,
is
dat
werk
voor
my,
om
jou
op
de
heele
boerderij
te
loopen
zoeken?
Deedt
je
er
niet
beter
aan,
daarbpven
te
zijn,
om
de
varkens
uit
de
rog-
ge
te
verdrijven,
in
plaats
van
met
dat
luie
meisje
te
staan
praten?
—
Loopen
de
varkens
in
het
koren,
vroeg
Donal,
en
stond
langzaam
van
de
houten
brugleuning
op.
—
Ja!
En
het
ware
jouw
zaak,
daarop
acht
te
slaan,
terwijl
zij
wat
moest
uit-
voeren,
om
haar
kost
te
verdienen.
—
Waarom
heb
je
niet
zelf
de
varkens
weggejaagd?
Dat
is
toch
zulk
zwaar
werk
niet,
zoo'n
paar
kleine
zwijnen
weg
te
ja-
gen.
—
Ik
heb
genoeg
te
doen,
mij
dag
en
nacht
'af
te
beulen
voor
jou
en
je
vader.
Het
was
een
kwade
dag,
toen
ik
hier
in
huis
kwam.
—
Denk
eens
na,
over
hetgeen
ik
je
ge
zegd
heb,
Nodlag,
zei
Donal,
terwijl
hij
zyn
vrouw
volgde.
Je
ziet
wel,
dat
het
geen
dag
te
vroeg
kan
wezen.
(Wordt
vervolgd).