Tekstweergave van GRC1937_1027_00003

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
99 „DRIE GROOTE M A N N E N IVIgr. Dr. Alphons Ariens, Dienaar Gods. Als derde van deze serie, beschou- wen we den grpoten socialen pries- ter, Mgr. Dr. A. M. A. J. Ariens. Hij was de volgeling en voortzetter van Schaepman's werk en met No- . lens de sociale priester, vol belang- stelling voo-r de nooden van zijn medemenschen. Ariens was 'n so ­ ciale werker, ja, 'n sociale „heilige". Ruijs, de groote werker voor Ariens' heiligverklaring, sprak in 1935 den wensch uit, dat de godsdienstige vereering voor Ariens, ontstaan bij enkelen, spoedig in ruime mate in- gang moge vinden. Moge Ariens de eer der altaren nog 'ns waardig ge- keurd worden! Dat'^geve de goede God! Alphons, Maria, Augustus, Josephus Ariens, door zijn jeugdvrienden kottweg Fons ge- noemd, werd geboren op 26 April 'in het jaar 1860. 't Was in de aloude Domstad, dat Ariens voor het eerst d^ zon begroette. Ariens was 'n zonnekind, al heeft de zon Zijn leven niet altijd beschenen, toch is zijn geest en blijde levensmoed altijd zonnig geweest. Zijn vader was de Utrechtsche ad- vocaat Mr. Ariens, die evenals de vader van Jhr. Ruijs 'n groote gestrengheid paarde aan een edele godsdienstzin, vormde met zijn vrouw (Posel-Briick) 'n Ideaal ouder- paar. o'prechte en goed gemeende naas- tenliefde, naast een fijne aristocratic, zie- daar de voornaflmste kenteekenen van deze Utrechtsche familie. De jonge Fons hield van zijn vaderstad. 'n Trefiende bij- zonderheid hierover verhaalt Rector Colsen In zijn boek: „Dr. Ariens". Op 'n goede dag wandelt Ariens met 'n vriend door de stra- ten van Utrecht, Plotseling blijft hij staan voor een deftig woonhuis en vertelt dat daar zijn vader heeft gewoond. De vriend brengt een eerbiedigen groet aan hjet be- dpelde huis met een nogal zwierigen hoed- zwaai. En Ariens, opgetogen, zegt; „Kijk, dat yind ik aardig van je, dat vind ik echt aardig!" Ja, Ariens hield van Utrecht, met z'n Dom en z'n oudheid. Utrecht met z'n karakteristieke Oude Gracht en z'n majes- tueuze Maliebaan. Tien jaar cud, dus veel te jong om de schoonheid van Utrecht te kunnen waardeeren, vertrok Ariens naar 't Limburgsche Rolduc. Hier maakte Ariens al direct op zijn leeraren den indruk van een reuze goede student te zijn. De zes jaren op Rolduc doorgebracht, gaven aan Ariens 'n Limburgsche „inslag". Ariens hield van Oiriburg, zooa,ls alleen iemand van limburg kan houden, die dit gewest en al de uitin- gen van Limburg kent. Wljlen Prof. P. Geurts schreef in de „Tljd"' Ariens was 'n vriend van Limburg en van de Llmburgers, welke hij hoog, te hoog aansloeg!" In 1878 was Ariens in Rol ­ duc afgestudeerd. Hij had zes jaar gym ­ nasium en twee jaar philosophic met het allerbeste gevolg meegemaakt. In Rijsen- burg, het Utrechtsche groot-seminarie, stu- deerde Ariens vier jaar. Schaepman was toen reeds hot^gleeraar in de Kerkelijke Geschiedenis en liet niet na indruk te ma- ken op de jonge studenten. Ariens was een der beste volgelingen van Schaepman, en zijn dankbaarheid uitte hij in 'n brochure, waarin hij Schaepman teekent als de Ne- derlandsche O'Connell. „Beiden", aldus Rector Colsen, „waren ze gloeiende zielen, in nauw contact met hun volk . Ariens en Schaepman waren boet- seerders van hun tijd, voor alles Roomsch 6n priester, kinderen van de oude moeder- kerk en verknocht aan den Paus, beiden in Rome tot voile ontplc|>img hunner geestes- gaven gekomen. In 1882, 't jaar van zijn priesterwijding, zien we Ariens naar de eeuwige stad vertrekken, om in deze ge- wijde omgeving onder de schutse van Chris- tus' plaatsvervanger, zijn theologische stu- dien voort te zetten. Niet alleen de godge- leerdheid werd door Ariens bestudeerd, maar ook en heel bijzonder, 't volksleven. Zijn kamers lagen in de arbeidersbuurt, te- midden van 't gemoedelijke, moderne leven der Romeinen. Misschien had Ariens reeds 'n voorgevoel van het moeilijke parochie- werk, dat hem zou wachten. Hij bezocht er de armste bewoners in hun krotten en gaf, waar dit noodig was, alles weg. Ja Ariens gaf zooveel, zooveel weg, tptdat bij hem zelf de nood aan den man kwam. En zelfs dan gaf hij nog. Heeft Rome van hem dan geen geleerde in den engeren zin van het woord gemaakt, het heeft „den fijnen mensch", die Ariens was, zeker verfijnd en verdiept. Enschede! Ariens kapelaan te Enschede. Dat bisschoppelijk besluit viel als 'n don- derslag bij helderen hemel. Ariens, de doc ­ tor in de godgeleerdheid, werd door de Voorzienigheid gemaakt tot sociaal werker temidden van de Twentsche arbeiders. Hij, de geboren theoloog, werd gemaakt tot so- cioloog, die zijn wetenschap voor de praktijk niet wegsmeet, maar op de volkshuishou- ding toepaste. Ariens zelf, hoe kon het na zijn verblijf in Rome anders, was verrukt over ^ deze benoerning, die hem g^legenheid bood „een boel te werken, waar hij plezier in had'. Aan zijn oom schreef hij daags na zijn benoerning; „ik riep ex imp corde; (uit geheel mijn hart); Deo Gratias (Gode zij gedankt)". De benoerning van dezen „edelen" pries ­ ter tot kapelaan in de eenvoudige arbeiders- wijk van Enschede, zou 'n felt van beteeke- nis worden voor geheel Nederland. Enschede was vatbaar, „brandbaar" voor 'n Katho- lieke Arbeidersbeweging. Het socialisme deed in Twente zijn intrede en als reactie moest 'n krachtig samenwerken van Katho- lieken komen. Enschede, ja Nederland was rijp, „brandbaar" voor de Katholieke Werk- liedenvereeniging en Rector Colsen zegt 't zoo mooi; „daar was de vonk, de vuurtjes- stoker, de ziener en de durver: Ariens''. In Twente, waar toen nog maar een Katho- liek blad bestond, broeide Ariens zijn idee- en uit. Van zijn hand verschenen toen reeds (1885—1886) artikelen over „Katholieke Werkliedenvereeniging". En persoonlijk zei- de Ariens: „Kort en goed, ik kwam beslist met sociale neigingen naar Holland terug. De behoefte aan organisatie voelde ik ter- stond". In 1889 dan, zou het tot een officieele op- richting komen. Voor-vergaderingen war ­ den gehouden en er werd gepraat .en ge- boomd, totdat op 24 November de eerste R. K. Werkliedenvereeniging in Nederland te Enschede werd, opgericht. De deken van Enschede werd de voorzitter en geestelijk adviseur. Ariens bezat de gave, om zicli achter de schermen te verbergen. Toch was het duidelijk, dat deze Werkliedenbond het werk van den jongen kapelaan was. In 1910 verklaarde hij aan 'n reporter van het „Centrum" dat hij ook werkelijk de bewe- ging heeft gesticht, maar niet zonder steun van den toenmaligen Aartsbisschop Mgr. Snickers. Naast de "R. K. Werkliedenver ­ eeniging stichtte Ariens de R. K. Vakver- eeniging. De groote staking bij Marsman en ter Kuile in Enschede, deed hem de nood- zaak van 't organiseeren in vakverband in- zien. Heel Enschede was werkloos en de nood steeg wanhopig hoog. Bemiddeling van het Rijk en den burgeineester was aan- geboden, maar botweg afgev/ezen. Toen sprong Ariens tusschen socialistische voor- mannen op het podium, waagde zijn leven en prestige en riep: „Kerels, jullie hebt ge- lijk, maar pakt het verkeerd aan". Na 'n lange redevoering, waarin de noodige hef- tigheid en scherpte niet ontbraken, kreeg hij 't klaar, dat nog diezelfde dag het werk op de fabriek hervat werd. Wat dit Ariens gekost heeft, blijkt uit de woorden, die hij later jaren eens sprak, toen men hem op de heerlijkheid van dat sociale werk wees: „Bid God, dat ge nooit voor zooiets komt te staan". Naast deze groote „Twentsche" daden, volgt Ariens' grooter werk: de drankbe- strijding. Als sociaal priester zag hij de verwoestingen door drankmisbruik aange- richt, van zeer nabij. De enorme omvang van deze „geesel des volks" wordt door de volgende zegswijze van een vrouw uit het volk getypeerd: „Er is in een gezin zooveel noodig: brandewijn en jenever en toch ook brood voor de kinderen...." Ook hier ver- richtte Ariens zoo'n voornaam pionierswerk. In de „Katholieke Werkman" besloot hij zijn artikel over zedelijkheid met er op te wijzen, dat de onmatigheid in zoo'n nauw contact staat met de onzedelijkheid. „Be- strijd (aldus Ariens) den gruwel van het drankmisbruik niet met algemeenheden, maar met een bepaald matigheids of af- schaffingsgenootschap". Door zijn woord in de pers had Ariens reeds velen voor zijn idee gewonnen en toen men op Ariens' ko- peren priesterfeest 'n geschenk wilde aan- bieden, wist en kon men ook niets beters geven als de oprichting van „Sobrietas". De drankweer was Ariens werk. Hij heeft er voor gewerkt, gesproken, gereisd, gestreden en geleden. Als de drankbestrijding zijn eenig levenswerk geweest was, dan was Ariens' leven reeds rijk geweest. En toch, drankbestrijding is niet alleen Ariens' levenswerk geweest, hij deed meer, veel meer. Men mag, (aldus Rector Colsen), zijn nagedachtenis dat groote onrecht niet aan- doen, van eerst en vooral, zoo niet uitslui- tend, den drankbestrijder in hem te zien. Het verloop van Ariens' leven is gauw ge- teekend. In 1901 volgde zijn eerste pastoors- benoeming in Steenderen en in 1908 te Maarssen. In Maarssen, het aardige Vecht- dorp, heeft hij zestien jaren lang gewerkt voor zijn bisdom, en zijn land. De pastorie, die ik meermalen bezocht, kenmerkte de „doctor". Er zijn spreuken geschUderd alsr „Mijn vriend is, die mij durft verbeteren". „Als maar Christus gepreekt wordt". Van oud-parochianen van pastoor Ariens hoorde ik vertellen, over de soberheid, die in de pastorie heerschte. Voor de parochiekerk, Gods huis, was Ariens actief. Hij zorgde voor 'n nieuw orgel, en 'n nieuwe vloer, die hPewel degelijk, gelijke soberheid kenmerk ­ te. Om Ariens' groote sociale verdiensten be- noemde de Paus hem in 1919 tot Geheim Kamerheer. Met de Ridderorde in de Ne- derlandsche Leeuw en de pauselijke onder- scheiding ,,Pro ecclesia et pontifici" was hij toen reeds eenigen tijd gesierd. In 1926,, na 'n 18-jarig pastoraat in Maarssen, vroeg hij om gezondheidsredenen ontslag. Hij vestig- de zich in Amersfoort, waar hij gelegenheid kreeg om voor't Geert Groote Genootschap nog eenigen tijd te werker. Op 7 Augustus 1928 overleed hij te Amersfoort en op 11 Augustus werd hij begraven in zijn geliefde Maarssen. Op zijn graf staat 'n eenvoudige steen met het opschrift, zoo typeerend juist: „Ariens priester." HENRI KERKHOFFS. Horn. (L.) Hebt Gij Lendenpijn? I Het ongemak vanyelen,die een zitlend leven leiden. Verrast zult Ge aijn na een of twee AKKER^TJES Volgens recept van Apotheker Dumont AKKER.CACHETS SPORTRUBRIEK Grave. R.K.S.V. „MOBILIA". Vooruit Mobilia naar de bovenste plank!!! Drie wedstrijden .. drie overwinningen!! Het was Zondag 1.1. voor Mobilia een echte succesdag. De drie elftallen kwamen alien in touw en wisten de wedstrijden tot een goed einde te brengen. Het eerste elftal speelde thuis en was de gastheer van de Constantia-reserves. Zij wisten de baas te blijven over de Constan- tia-lui en stuurden deze met een 4—1 ne- derlaag naar huis. De wedstrijd stond op hoog pell, alhoewel de wind, die dwars over het veld stond, veel afbreuk deed aan het spel. De Mobilianen, die enkele nieuwe spe- lers in het veld brachten, speelden een be- tere partij dan in Herpen. De vleugelspelers werden iets meer in het spel betrokken en dat kwam het geheele spel in de voorhoede ten goede. De Mobilianen kwamen al heel goedkoop aan de eerste 2 doelpunten, door- dat een Constantia-back eenmaal in eigen doel trapte. Bij het 2e doelpunt van Mobilia ging de Constantia-keeper niet geheel vrij uit. Bij een ver schot van den Mobilia-spil stond hij te ver voor doel opgesteld en liet de boogbal over zijn handen in het doel glippen. Direct daarop vergrootten de Mo ­ bilianen hun voorsprong, toen de rechts- buiten prachtig voorzette en de midvoor deze kans op onberispelijke wijze benutte. De Constantia-reserves verkleinden daarna hun achterstand toen de Mobilia-keeper en rechtshalf elkaar verkeerd begrepen en de bal langs den uitgeloopen doelman in het net rolde. Na rust, kreeg Mobilia den wind tegen en waren onze jongens nog niet zoo zeker van de overwinning. De Mobilianen dachten er echter anders over en wierpen zich met elan in den strijd. Hun moeite werd na een kwartier beloond door een prachtig doelpunt. De Constantia-reserves zetten toen alles op alles, maar vonden in de achterhoede van Mobilia een geduchten struikelblok. Het einde kwam dan ook met een verdiende 4—1 zege. Mobilianen, jullie hebben je kranig her- steldvan dede vorigekeer geleden nederlaag. Jongens, dat was werk! De Mobilia-suppor- ters stonden in talrijken getale langs de lijn en genoten van't spel dat hun jongens gaven. Technisch was het spel nog wel niet af, maar 't gaat toch vooruit! 't Verband der Mobilianen was( tenminS|te in dpzen wedstrijd niet zoek. Er werd soms 'n fijn driehoekspel gespeeld, waardoor de tegen- standers van het kastje naar de muur ge- stuurd werden. Mobilianen, je hebt laten zien, dat het kan. "\yij durven dan ook te zeggen het m o e t naar een hoogere klas- se! Denk in de komende wedstrijden aan open spel, vrienden. Van de voorzetten der vleugel-spelers moeten de puntjes komen. Hen voortdurend in het spel betrekken, is den wedstrijd winnen!! Vrienden, ons devies moet ook zijn; „ende despereert niet". De supporters rekenen erop. De reserves van Mobilia waren op bezoek bij die van UDI en hebben vriend en vijand verbaasd doen staan door de ongeslagen UDI reserves met 3—2 te verslaan. Bravo, jongens. Zeg, vrienden, hebben jullie soms onder elkaar afgesproken, om de ongesla ­ gen elftallen de eerste nederlaag toe te brengen? Dat was vorige week Ravenstein I en nu weer de gevreesde UDI-reserves. Het is werkelijk een pracht-prestatie. Als jullie zoo doorgaan, zullen jullie een hartelijk woordje'mee gaan spreken om een der bo ­ venste plaatsen. Ge moet nu niet direct je zelf gaan overschatten, maar bij elke wedstrijd flink je best doen. In elk geval, jongelui, is het een prachtige inzet geweest. Het schijnt in Uden anders wel een span- nende strijd te zijn geweest en de overwin ­ ning heeft tot't laatste toe aa^ een zijden draadje gehangen. De reserves liepen van 't begin hard van stapel en hadden reeds na 10 minuten spelen een nuttige 2—0 voorsprong. Deze voorsprong kwam goed van pas, want de UDI-reserves kwamen hierna geweldig opzetten en wisten na een hardnekkige strijd weer gelijk spel te ma- ken. De Mobilianen trachtten het verloren terrein te herwinnen en zagen hun moeite 4 minuten voor het einde beloond worden door een schitterende goal, waardoor de stand op 3—2 werd gebracht, waarmede tevens het einde kwam. Ook de Mobilia-junioren deelden in het succes en wisten de dito's van Langenboom, die zij op bezoek hadden met 3—0 te ver ­ slaan. Goed gedaan, boys. Nu er een schaap over de brug is, volgen er wel meer. Herpen Herpinia I (Herpen)—Pestilent I (Zeeland). Herpinia, dat j.l. Zondag op bezoek ging bij Festilent te Zeeland, heeft geen kans gezien de overwinning te behal^n; hoewel Herpinia in't veld meerendeels in de meer- derheid was. Voor doel wa^ Festilent heel fortuinlijk. Van de weinige kansen die ze kreeg, wist ze er vier te benutten. Eindstand was 2—4. Een zwakke plek van Herpinia was wel de doelverdediger, doch ook de rest van het elftal kon heel wat beter. Mill. Juliana-nieuws. Juliana I wist Zondag haar eerste pun ­ tjes in Mill te houden, door Oeffelt met 2—0 te slaan. Over't algemeen was Juliana iets sterker. Beide elftallen waren compleet. Juliana had haar opstelling eenigszins ge- wijzigd, of dit echter meer in hun voordeel was, is te betwijfelen. Voor de rust wist de linksbuiten van Juliana zijn club de lei- ding te geven 1—0. Na de thee gaan beide ploegen vrij wel tegen elkaar op. De rechts- binnen der gasten weet de kans te benutten en scoort onhoudbaar 2—0. Verdere doel ­ punten blijven uit en Juliana heeft dezen wedstrijd verdiend gewonnen. Juliana II wist te Oeffelt gelijk te spelen tegen de Zwaluw met 3—3. Juliana was voor de rust en gedeeltelijk na de rust de sterk- ste; zelfs was de stand reeds 3—1, een kwar ­ tier voor einde wist de Zwaluw op te halen en werd de stand 3—3. De verzorging in Oeffelt was niet al te best. Geen doelnetten en voor rust slechts een bal op het veld. Kunnen hiervoor de clubs niet beter zor- gen? Velp. VVV—Overlangel 24—0. L.l. Zondag speelde VVV op eigen terrein haar tweede competi tie wedstrijd en wel tegen OVV uit Overlangel. Overlangel, dat dit jaar wel over een erge zwakke ploeg be- schikt, werd weer het kind van de rekening. Rust ging in met 8—0 voor VVV. Toen na de thee VW ook nog van wind af speelde, „regende" het doelpunten, zoo- dat de eindstand kwam met maar eventjes 24—0. De belangstelling op het terrein was groo ­ ter dan anders. Over het verloop van den wedstrijd spreken we niet; de cijfers zeg ­ gen genoeg. VW kwam volledig en op zijn sterkst uit. Uden. HOCKEY-NIEUWS. Uno Animo (Helmond—UHC I 0—1. In / 'n enthousiaste maar uiterst faire wedstrijd heeft UHC haar overweldigende meerder- heid eerst 10 minuten voor het einde in een magere overwinning kunnen uitdrukken. Dank zij de voortreffelijke achterhoede der Helmondenaren, waar een soort wonder- wonderkeeper het doel voor doorboring be-' hoedde, was er voor de Udenaren geen door- komen aan. Toch mogen wij over de pres- taties van geheel het elftal tevreden zijn, GLENANA^ Een verhaal uit het lersche Volksleven door j Kanunnik P. A. SHEEHAN 36. Beloof me niet van me weg te gaan, alvorens je de kap van mijn doodskleed over m n gezicht hebt getrokken en de laat- ste kluit aarde op mijn graf hebt zien ge- lyk maken. _ U weet immers wel, dat ik npoit van u weg zal gaan, Z31 Nodlag schreiend. Waar om zou ik van u heengaan, van u, die vader en moeder vpor mij geweest zijn? _ Je hebt gelijk, m'n kind, fiuisterde de oude man. Meer dan vader en moeder, als je alles wist. Maar heb je de vrouw met dat wltte haar inderdaad niet gezien? Neen, hernam zij, er is niemand van dat slag hier geweest. Zij begon nu te den- ken, dat hij niet meer bij zijn verstand was. Dan moet je er maar met niemand over spreken, wat ik je gezegd hebt, fiuisterde hij. Alles was slechts een droom! Alles was slechts een droom! Zij begaf zich weder naar de tafel en hervatte heur arbeid, maar van tijd tot tijd als niemand in tjg keuken was, riep hij haar bij zich en zeide: Spreek er maar niet over, Nodlag! Spreek er maar niet over! 't Was allemaal een droom! allemaal een droom! xvnL Leven om leyen. Donal vergiste zich, toen hij zeide, dat l^odlag niets bezat, dan de kleeren, die zij ^•anhad. Zij was, Bonder dat zij of iemand anders er kennis van droeg, erfgenaam van ® Caimors, die meer dan een vader haar was. De oude' man, die voelde, 2ijn dagen geteld waren en hij weldra onder de olmen op het kerkhof van Temple- roam bij zijn voorvaderen zou rusten, had zich naar Kilmallock begeven en daar door een notaris zijn testament laten maken. Daarin werden Donal, Owen en hunne nog ongehuwde zuster met een gelijk deel be- dacht, terwijl het overige van. het geld en van zulks eigendom, in welks bezit hij na zijn- dood werd bevonden, aan Nodlag ten deel zou vallen. Om te voorkomen, dat de beschikking niet streng wettig zou zijn, had hij voor het eerst in haar leven, Nodlag bij haren doopnaam, Annie Daly genoemd. Hoe dit dubbele feit, het legaat en het openbaar maken van den naam, ter ken ­ nis kwam van Donals vrouw, zou moeilijk te achterhalen zijn. Doch het werd haar op de een of andere wijze medegedeeld, en door zelf voorzichtig en nauwkeurig na te vra- gen, stelde zij het vast als boven alle twijfel verheven. Het behoeft nauwelijks te wor ­ den gezegd, dat daardoor haar haat tegen Nodlag verdubbeld werd, totdat hij schier tot bezetenheid klom. Te denken, dat haar kapitaal, hetwelk door hare ouders en ook door de arbeid van hare eigen handen met zooveel moeite was bijeengeschraapt, ge ­ deeltelijk zou overgaan op dat van het meisje, wel, dat was om krankzinnig te Worden. Onder een of ander voorwendsel Sing zij gedurende eenige dagen naar haar ouders. Toen zij terugkwam was zij buiten- gewoon stil en woordkarig; haar gedrag tegenover Nodlag was haast in goedheid verkeerd. Donal's stemming werd beter en na me- op een gunstige gelegenheid te heoben gewacht, droeg hij het aanzoek van smid voor. Hij was zoo opge- ruimd gestemd, dat hij luchthartig en pla- gend sprak wat onder het lersche landvolk het beste teeken van vriehdschap is. Hij trof Nodlag op de brug over den Ownanaar, waar hy in den nacht van den grooten sneeuwval, Nodlag's kleine voetstappen had ontdekt. _ Heb je de hokkelingen naar den hollen weg gedreTen? begon hg. Ja, ze zijn in het hooge veld. Het is een uitmuntend jaar, bijna voor alles, eere zij God, zei Donal, zonder het meisje aan te zien. Ja, inderdaad, alles gedijt, God zij dank! Het zal je wel eenigszins moeilijk val ­ len, je geboortegrond te verlaten, zei Donal plomp verloren op het ohderwerp ingaand. Zij verschrok en werd doodsbleek. Had de stem, waarnaar zij in vroeger jaren had ge- luisterd, eindelijk gesproken? Wat bedoel je, Donal, vroeg zij schier schreidend. Word ik nu weggejaagd? Wat haal je nu in je hoofd, gaf Donal schertsend ten antwoord, je wordt niet weg ­ gejaagd, maar je zult van ons worden weg- genomen, en wij zullen je zeer missen. Uit de gezegden van je vrouw, maakte ik reeds op, dat er iets gaande was. Ik wist wel, dat ze mij het woonrecht misgunt, maar ik had nooit gedacht, dat ook gy u tegen mij zoudt keeren. Hier begaf haar haar koelbloedigheid en zij weende bitterlijk, met haar schort voor de oogen. Donal, waarpm hebt ge me uit den sneeuwhoop onder gindschen esch vandaan gehaald? zeide zij snikkend. Waarom liet ge mij niet sterven en tot God gaan, in plaats van mij nu in de wereld een goed heenkomen te doen zoeken? Ge weet, dat ik noch vader, noch moeder bezit. Ik weet niet wie ik ben, of wat ik ben of van waar ik gekomen ben. Al wat ik trouwens weet, is, dat ik aan je vader een vriend heb gehad, en als jullie, je vader en jij voortaan zich ook tegen mij zouden kanten, dan maar neen, ik heb het recht niet mij te be- klagen, zeide zy in een plotseling opwellend gevoel van dankbaarheid, gij beiden zijt mij meer geweest, dan vader en moeder, en wat er ook moge gebeuren, ik zal dat niet vergeten. Evenals bij alle vrouwen, zei Donal, die over deze uitbarsting van gevoel glimlachte, gaat je verstand op hoi en sla je door als een blinde rink. Wat ik wilde zeggen is. dat een knap, jong meisje, zooals jij, niet lang zonder man zal zijn en wel zonder 'n flinken, fermen echtgenoot. Nodlag werd vuurrood en droogde hare tranen af. Je gekscheert, Donal! Je weet even goed als ik, dat in heel de streek geen fat- soenlijke jongeman, mij met 'n blik ver- waardigt. ledereen is, tegen mij. Ik ken een heel fatsoenlyke jongeman, die zich bijna blind aan je en naar je ge- keken heeft. Althans nooit schijnt de zon, of jij staat voor hem. Wie het ook moge zijn, zeide Nodlag, terwijl haar vrouwelijk hart van blijdschap opsprong bij de gedachte, als voorwerp van bewondering te zijn uitverkoren, hij heeft mij nog niets gezegd, en wat ook zijn be- doeling moge wezen, is hij niet voornemens, mil tot zijn vrouw te maken. Daarvan ben ik nog zoo heel zeker niet, zei Donal. Ik kom feitelijk, om jouw zijn hand aan te bieden, zooals men zegt. Het is een pikzwarte nikker. Donal, onthul mij eerst het groote geheim, zeide Nodlag, met het doel, om de openbaring van een geluk, hetwelk haar te groot scheen, nog een poosje te verschui- ven. Wie ben ik en waar vandaan ben ik gekomen? Dat kan ik je niet vertellen. Ik kan je alleen zooveel zeggen, dat, wanneer je je geluk niet met voeten trapt, je in zeer korten tijd de vrouw van Redmund Casey zult zijn. Deze verklaring deed beiden in een droo- merig gepeins verzinken. Nadat Donal had gesproken en den goeden uitslag van zijn bemiddeling voor zijn vriend zag, verviel zijn gemoed in een tweestrijd tusschen gewaar- wordingen van vreugde en van leedwezen. Het was een geluk voor Nodlag en voor hen alien. Voor haar beteekende het een nieuw leven, omgeven door louter liefde, en een weldadig verlost zijn van de smadelijke be- handeling, waaraan zij zodfvele jaren was onderworpen geweest. Voor hem zelf be ­ teekende het vrede. En toch gevoelde hij, dat er in zijn eigen leven en in dat zijns vaders, een groote leegte zou komen en er ook aan zijn huiselijken haard 'n gaping zou ontstaan, hij zou door haar aangename tegenwoordigheid, haar zachte stem, haar stille, maar liefdevolle diensten missen. Hij gevoelde, dat het een zware en treurige ver- andering zou geven. De herinnering van Nodlag snelde fluks het verleden door; zij trachtte elke klelne gebeurtenis, welke getuige de zooeven ver ­ klaarde liefde van Redmund was, wakker te schudden en hare verbeelding vloog de toekomst in. Zij zag zich niet langer meer als het meisje zonder naam, dat afhanke- lijk was van de barmhartigheid van ande- ren. Zij overdacht, hoe zij al dit geluk wilde vergelden, door hare liefdevolle zorgen voor zijne moeder en hem, toen deze morgen- droom eensklaps werd onderbroken door de schrille, scherpe stem van Donals vrouw. Wisha, Donal Connors, is dat werk voor my, om jou op de heele boerderij te loopen zoeken? Deedt je er niet beter aan, daarbpven te zijn, om de varkens uit de rog- ge te verdrijven, in plaats van met dat luie meisje te staan praten? Loopen de varkens in het koren, vroeg Donal, en stond langzaam van de houten brugleuning op. Ja! En het ware jouw zaak, daarop acht te slaan, terwijl zij wat moest uit- voeren, om haar kost te verdienen. Waarom heb je niet zelf de varkens weggejaagd? Dat is toch zulk zwaar werk niet, zoo'n paar kleine zwijnen weg te ja- gen. Ik heb genoeg te doen, mij dag en nacht 'af te beulen voor jou en je vader. Het was een kwade dag, toen ik hier in huis kwam. Denk eens na, over hetgeen ik je ge ­ zegd heb, Nodlag, zei Donal, terwijl hij zyn vrouw volgde. Je ziet wel, dat het geen dag te vroeg kan wezen. (Wordt vervolgd).